Duits turnen en Zweedse gymnastiek

Britse standaardisering

Sportachtige vermaken waren plaatsgebonden. Spelregels waren niet vastgelegd en kenden grote regionale verschillen. Rond 1800 begonnen Engelse gentlemen - enkel de hogere kringen hadden tijd en geld om aan sport te doen - de bestaande spelen te standaardiseren en te organiseren. Er werden spelregels vastgelegd en clubs en federaties opgericht. Via kolonisatie, handel, school en leger raakten deze gestandaardiseerde sporten verspreid. Het initiatief van de Franse baron Pierre de Coubertin  in 1896 om terug aan te knopen bij de klassieke Olympische Spelen gaf een bijzondere impuls aan de internationalisering van de sport. 

Het ontstaan van voetbal in de Public Schools illustreert hoe het proces van standaardisering verliep. Voor 1800 bestonden er in Groot-Brittannië een reeks ruwe volkspelen waarbij het doel was de bal op allerlei manieren in een doel te krijgen. Er waren geen vaste spelregels en geen afgelijnd speelveld. Bij de kampen, meestal tussen twee rivaliserende dorpsgemeenschappen, vielen vaak ernstig gekwetsten of zelfs doden. 

In de eerste helft van de negentiende eeuw voerde Thomas Arnold (1795-1842), schoolhoofd van de Public School Rugby, drastische onderwijshervormingen door die in andere privéscholen als Eton en Harrow werden overgenomen. In plaats van de bestaande ruwe en anarchistische spelvormen te verbieden legde hij regels vast en integreerde de spelen in zijn opvoedkundig project. Zo konden leerlingen hun agressie op een georganiseerde manier afreageren en werden hen principes als samenwerking en fair play bijgebracht.

Tussen de voetbalreglementen van de verschillende public schools bleven in het begin nog verschillen bestaan, onder andere in verband met de regels rond handspel. Zo ontstonden twee sportfederaties: de Football Association in 1863 en de Rugby Football Union in 1871. Die stelden universele regels op voor respectievelijk voetbal en rugby, waardoor een nationale competitie mogelijk werd. Ook scholen en universiteiten organiseerden onderling wedstrijden. 


In 1850 en 1879 werd gymnastiek respectievelijk een verplicht vak in het middelbaar en het lager onderwijs in België. Rond 1860 ontstond discussie over welk systeem gevolgd moest worden. In politieke, militaire en medische kringen ging de voorkeur uit naar de Zweedse gymnastiek. De oefeningen konden door iedereen uitgevoerd worden en door de leerkracht zelf gegeven worden in een eenvoudig lokaal. Zweeds turnen werd het vast systeem voor schoolgymnastiek. 

De Belgische turnbond daarentegen was voorstander van het Duitse systeem, dat in het verenigingsleven verder leefde. Overal werden lokale turnkringen opgericht. Onder invloed van de verzuiling waren ze vaak politiek gekleurd. Clubnamen als ‘Sta Paraat’ of ‘Pro Patria’ duiden op het patriottisch karakter van de verenigingen waar ook driloefeningen en wapenbeheersing werden gegeven. Om turnen bekend te maken en de verenigingen een doel te geven hielden de verschillende turnbonden bonds- en gouwfeesten. Die begonnen meestal met een optocht van de deelnemende verenigingen door de gaststad gevolgd door demonstraties en wedstrijden.  

Behalve gymzalen waar de focus lag op gezondheid ontstonden vanaf het interbellum in België ook ‘écoles de culture physique’. Hier stond de schoonheid van het lichaam centraal en golden beelden uit de Griekse oudheid als ideaalbeeld. De beweging brak pas na de Tweede Wereldoorlog echt door en was een voorloper van onder andere het bodybuilden en het fitnessen.

De clubnamen wijzen op het patriottisch karakter van de verenigingen. Hier de vlag van turnvereniging ‘pro patria’. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Bonds- en gouwfeesten werden voorafgegaan door een optocht van de turnverenigingen door de stad. Hier het 39e gouwfeest en het gouden jubelfeest van de Antwerpse Turnvereniging, 1935.De clubnamen wijzen op het patriottisch karakter van de verenigingen. Hier de vlag van turnvereniging ‘pro patria’. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Introductie in België

Rond 1850 werden de ‘georganiseerde sporten’ vanuit Engeland in ons land geïntroduceerd. Beoefenaars waren leden van de hogere klasse. De nieuwe sportverenigingen waren exclusieve clubs met bijzondere toetredingsvoorwaarden en aanzienlijke lidgelden. Het volksvermaak verdween niet en ook niet alle sportachtige vermaken evolueerden tot een moderne sport. 

De eerste moderne sportclub in Antwerpen was de in 1851 opgerichte Société de Régattes de Schelde, die nog datzelfde jaar haar naam veranderde in Yacht Club Royal Belge. Het doel was de roei- en zeilsport te promoten bij de Antwerpse elite. Daarnaast werd in de pers gewezen op de positieve commerciële effecten van dergelijke vereniging. De publieke belangstelling voor hun evenementen zouden gunstig zijn voor de Antwerpse horeca en kleinhandel. Verder zou het zeelui trainen en de scheepsbouw stimuleren. 

In enkele maanden tijd sloten driehonderd leden van de Antwerpse hoge burgerij zich bij de vereniging aan. Er waren ook een aantal leden met een maritieme achtergrond als scheepbouwers en kapiteins. Zij betaalden minder lidgeld, maar hadden geen stem in de raad van bestuur. De club organiseerde onder andere grootse regatta’s  op de Schelde gevolgd door extravagante banketten. Dit zorgde voor een deficit in de clubkas, wat in 1858 het einde van de club betekende.

In 1900 neemt het spiegeljacht ‘Neptunus’ van stadsingenieur Royers deel aan een regatta op de Schelde. Dit scheepstype was oorspronkelijk bestemd voor het transport van passagiers of lichte vrachten. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Geleidelijke democratisering

Geleidelijk vond sport ook ingang bij de burgerij. Voornamelijk samengesteld uit welstellende handelslieden, beschikte deze klasse over de middelen om deel te nemen aan sportactiviteiten. Zij vervulden zo een schakelfunctie naar arbeiders en de werknemersklasse die dankzij de invoering van de achturenwerkdag (1921) en de betaalde vakantie (1936) ook vrije tijd kreeg. Sport- en recreatiedomeinen als het strand van Sint-Anneke en het Noordkasteel openden hun deuren. Sport kwam steeds meer in het bereik van de gewone man, eerst als toeschouwer in de velodrooms, voetbalstadia en sportpaleizen, maar nadien ook actief als deelnemer. Het aantal sporttakken en clubs nam toe en dankzij een eerste emancipatiegolf in de jaren 1920 gingen ook meer vrouwen aan sport doen. 

In de jaren 1960 kende sport een definitieve doorbraak. De invoering van de vijfdagenwerkweek (1964), de stijgende levensstandaard en vrouwenemancipatie droegen hiertoe bij. Er ontstond ook een relatie tussen sport en andere maatschappelijke fenomenen als reclame, media en mode. De overheid raakte overtuigd van het belang van sport en bouwde voor iedereen toegankelijke zwembaden, sporthallen en ijspistes. Tegelijkertijd leverde de particuliere sector belangrijke inspanningen. In clubverband werden tal van kleinschalige sportvoorzieningen gerealiseerd zoals voetbal- en tennisvelden, clublokalen en specifieke sportlokalen.

Regatta op de Schelde, 1905. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Regatta op de Schelde, 1939. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Meer weten: luistertour Sportimonium:

De eerste sporen van georganiseerde sport leiden naar het begin van de negentiende eeuw, naar de gymnastiek. In functie van de evenwichtige ontwikkeling tussen lichaam en geest creëerden de filantropijnen  een bewegingssysteem dat ze ‘gymnastiek’ noemden en dat bestond uit oefeningen die aansloten bij dagelijkse bewegingen zoals springen, balanceren en klimmen. Voor de uitvoering ervan ontwikkelden ze toestellen zoals klimladders, klimtouwen en evenwichtsbalken. Uit de gymnastiek van de filantropijnen ontstonden verschillende systemen, waarvan het Duitse en het Zweedse voor België het belangrijkst zijn.

De Zweedse methode, ontwikkeld door Pehr Henrik Ling (1776-1839), omvatte strakke uithoudingsoefeningen die zonder of met enkele toestellen konden uitgevoerd worden. Ze was vooral gericht op een mooie houding en een goede gezondheid. Friedrich Ludwig Jahn (1778-1852) lag aan de basis van de Duitse methode. Hij combineerde theorieën over lichaamsbeweging met een nationalistische ideologie. De methode trainde vooral op kracht, behendigheid, orde en tucht en gebruikte specifiek daarvoor ontworpen toestellen. De Duitse methode was vooral gericht op militaire paraatheid en weerbaarheid.  

Het ontstaan van de moderne sport

Lichamelijke activiteit is van alle tijden en plaatsen. Vaardigheden als boogschieten, paardrijden of worstelen werden getraind in functie van jacht, transport of oorlog, om zich met anderen te meten, als onderdeel van een rituele ceremonie of gewoon als amusement. Tot de negentiende eeuw gebeurde dit zelden op een georganiseerde manier. De combinatie van regelmatige training in vaste verenigingen, een competitie met vaste spelregels waar prestaties gemeten worden en waar gestreefd wordt naar het verbeteren van records is een vrij recent fenomeen.

Van lichaamsbeweging
tot sport

In tegenstelling tot voor de Zweedse gymnastiek was voor het Duits turnen een goed uitgeruste turnzaal noodzakelijk. Hier de turnzaal van de voormalige Koloniale Hogeschool aan de Middelheimlaan, 1930. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Van lichaamsbeweging
tot sport

Lichamelijke activiteit is van alle tijden en plaatsen. Vaardigheden als boogschieten, paardrijden of worstelen werden getraind in functie van jacht, transport of oorlog, om zich met anderen te meten, als onderdeel van een rituele ceremonie of gewoon als amusement. Tot de negentiende eeuw gebeurde dit zelden op een georganiseerde manier. De combinatie van regelmatige training in vaste verenigingen, een competitie met vaste spelregels waar prestaties gemeten worden en waar gestreefd wordt naar het verbeteren van records is een vrij recent fenomeen.

Duits turnen en Zweedse gymnastiek

De eerste sporen van georganiseerde sport leiden naar het begin van de negentiende eeuw, naar de gymnastiek. In functie van de evenwichtige ontwikkeling tussen lichaam en geest creëerden de filantropijnen  een bewegingssysteem dat ze ‘gymnastiek’ noemden en dat bestond uit oefeningen die aansloten bij dagelijkse bewegingen zoals springen, balanceren en klimmen. Voor de uitvoering ervan ontwikkelden ze toestellen zoals klimladders, klimtouwen en evenwichtsbalken. Uit de gymnastiek van de filantropijnen ontstonden verschillende systemen, waarvan het Duitse en het Zweedse voor België het belangrijkst zijn.

De Zweedse methode, ontwikkeld door Pehr Henrik Ling (1776-1839), omvatte strakke uithoudingsoefeningen die zonder of met enkele toestellen konden uitgevoerd worden. Ze was vooral gericht op een mooie houding en een goede gezondheid. Friedrich Ludwig Jahn (1778-1852) lag aan de basis van de Duitse methode. Hij combineerde theorieën over lichaamsbeweging met een nationalistische ideologie. De methode trainde vooral op kracht, behendigheid, orde en tucht en gebruikte specifiek daarvoor ontworpen toestellen. De Duitse methode was vooral gericht op militaire paraatheid en weerbaarheid.  

In tegenstelling tot voor de Zweedse gymnastiek was voor het Duits turnen een goed uitgeruste turnzaal noodzakelijk. Hier de turnzaal van de voormalige Koloniale Hogeschool aan de Middelheimlaan, 1930. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

De clubnamen wijzen op het patriottisch karakter van de verenigingen. Hier de vlag van turnvereniging ‘pro patria’. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

In 1850 en 1879 werd gymnastiek respectievelijk een verplicht vak in het middelbaar en het lager onderwijs in België. Rond 1860 ontstond discussie over welk systeem gevolgd moest worden. In politieke, militaire en medische kringen ging de voorkeur uit naar de Zweedse gymnastiek. De oefeningen konden door iedereen uitgevoerd worden en door de leerkracht zelf gegeven worden in een eenvoudig lokaal. Zweeds turnen werd het vast systeem voor schoolgymnastiek. 

De Belgische turnbond daarentegen was voorstander van het Duitse systeem, dat in het verenigingsleven verder leefde. Overal werden lokale turnkringen opgericht. Onder invloed van de verzuiling waren ze vaak politiek gekleurd. Clubnamen als ‘Sta Paraat’ of ‘Pro Patria’ duiden op het patriottisch karakter van de verenigingen waar ook driloefeningen en wapenbeheersing werden gegeven. Om turnen bekend te maken en de verenigingen een doel te geven hielden de verschillende turnbonden bonds- en gouwfeesten. Die begonnen meestal met een optocht van de deelnemende verenigingen door de gaststad gevolgd door demonstraties en wedstrijden.  

Behalve gymzalen waar de focus lag op gezondheid ontstonden vanaf het interbellum in België ook ‘écoles de culture physique’. Hier stond de schoonheid van het lichaam centraal en golden beelden uit de Griekse oudheid als ideaalbeeld. De beweging brak pas na de Tweede Wereldoorlog echt door en was een voorloper van onder andere het bodybuilden en het fitnessen.

Bonds- en gouwfeesten werden voorafgegaan door een optocht van de turnverenigingen door de stad. Hier het 39e gouwfeest en het gouden jubelfeest van de Antwerpse Turnvereniging, 1935.De clubnamen wijzen op het patriottisch karakter van de verenigingen. Hier de vlag van turnvereniging ‘pro patria’. - 
© FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Het ontstaan van de moderne sport

Britse standaardisering

Sportachtige vermaken waren plaatsgebonden. Spelregels waren niet vastgelegd en kenden grote regionale verschillen. Rond 1800 begonnen Engelse gentlemen - enkel de hogere kringen hadden tijd en geld om aan sport te doen - de bestaande spelen te standaardiseren en te organiseren. Er werden spelregels vastgelegd en clubs en federaties opgericht. Via kolonisatie, handel, school en leger raakten deze gestandaardiseerde sporten verspreid. Het initiatief van de Franse baron Pierre de Coubertin  in 1896 om terug aan te knopen bij de klassieke Olympische Spelen gaf een bijzondere impuls aan de internationalisering van de sport. 

Het ontstaan van voetbal in de Public Schools illustreert hoe het proces van standaardisering verliep. Voor 1800 bestonden er in Groot-Brittannië een reeks ruwe volkspelen waarbij het doel was de bal op allerlei manieren in een doel te krijgen. Er waren geen vaste spelregels en geen afgelijnd speelveld. Bij de kampen, meestal tussen twee rivaliserende dorpsgemeenschappen, vielen vaak ernstig gekwetsten of zelfs doden. 

In de eerste helft van de negentiende eeuw voerde Thomas Arnold (1795-1842), schoolhoofd van de Public School Rugby, drastische onderwijshervormingen door die in andere privéscholen als Eton en Harrow werden overgenomen. In plaats van de bestaande ruwe en anarchistische spelvormen te verbieden legde hij regels vast en integreerde de spelen in zijn opvoedkundig project. Zo konden leerlingen hun agressie op een georganiseerde manier afreageren en werden hen principes als samenwerking en fair play bijgebracht.

Tussen de voetbalreglementen van de verschillende public schools bleven in het begin nog verschillen bestaan, onder andere in verband met de regels rond handspel. Zo ontstonden twee sportfederaties: de Football Association in 1863 en de Rugby Football Union in 1871. Die stelden universele regels op voor respectievelijk voetbal en rugby, waardoor een nationale competitie mogelijk werd. Ook scholen en universiteiten organiseerden onderling wedstrijden. 


In 1900 neemt het spiegeljacht ‘Neptunus’ van stadsingenieur Royers deel aan een regatta op de Schelde. Dit scheepstype was oorspronkelijk bestemd voor het transport van passagiers of lichte vrachten. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Introductie in België

Rond 1850 werden de ‘georganiseerde sporten’ vanuit Engeland in ons land geïntroduceerd. Beoefenaars waren leden van de hogere klasse. De nieuwe sportverenigingen waren exclusieve clubs met bijzondere toetredingsvoorwaarden en aanzienlijke lidgelden. Het volksvermaak verdween niet en ook niet alle sportachtige vermaken evolueerden tot een moderne sport. 

De eerste moderne sportclub in Antwerpen was de in 1851 opgerichte Société de Régattes de Schelde, die nog datzelfde jaar haar naam veranderde in Yacht Club Royal Belge. Het doel was de roei- en zeilsport te promoten bij de Antwerpse elite. Daarnaast werd in de pers gewezen op de positieve commerciële effecten van dergelijke vereniging. De publieke belangstelling voor hun evenementen zouden gunstig zijn voor de Antwerpse horeca en kleinhandel. Verder zou het zeelui trainen en de scheepsbouw stimuleren. 

In enkele maanden tijd sloten driehonderd leden van de Antwerpse hoge burgerij zich bij de vereniging aan. Er waren ook een aantal leden met een maritieme achtergrond als scheepbouwers en kapiteins. Zij betaalden minder lidgeld, maar hadden geen stem in de raad van bestuur. De club organiseerde onder andere grootse regatta’s  op de Schelde gevolgd door extravagante banketten. Dit zorgde voor een deficit in de clubkas, wat in 1858 het einde van de club betekende.

Regatta op de Schelde, 1939. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Geleidelijke democratisering

Geleidelijk vond sport ook ingang bij de burgerij. Voornamelijk samengesteld uit welstellende handelslieden, beschikte deze klasse over de middelen om deel te nemen aan sportactiviteiten. Zij vervulden zo een schakelfunctie naar arbeiders en de werknemersklasse die dankzij de invoering van de achturenwerkdag (1921) en de betaalde vakantie (1936) ook vrije tijd kreeg. Sport- en recreatiedomeinen als het strand van Sint-Anneke en het Noordkasteel openden hun deuren. Sport kwam steeds meer in het bereik van de gewone man, eerst als toeschouwer in de velodrooms, voetbalstadia en sportpaleizen, maar nadien ook actief als deelnemer. Het aantal sporttakken en clubs nam toe en dankzij een eerste emancipatiegolf in de jaren 1920 gingen ook meer vrouwen aan sport doen. 

In de jaren 1960 kende sport een definitieve doorbraak. De invoering van de vijfdagenwerkweek (1964), de stijgende levensstandaard en vrouwenemancipatie droegen hiertoe bij. Er ontstond ook een relatie tussen sport en andere maatschappelijke fenomenen als reclame, media en mode. De overheid raakte overtuigd van het belang van sport en bouwde voor iedereen toegankelijke zwembaden, sporthallen en ijspistes. Tegelijkertijd leverde de particuliere sector belangrijke inspanningen. In clubverband werden tal van kleinschalige sportvoorzieningen gerealiseerd zoals voetbal- en tennisvelden, clublokalen en specifieke sportlokalen.

Regatta op de Schelde, 1905. - © FelixArchief, stadsarchief Antwerpen

Meer weten: luistertour Sportimonium:

Digitale publicaties

Blader hier door onze bibliotheek van digitale magazines, brochures, gidsen en andere publicaties.
Volledig scherm