Doorheen het innovatietraject werd een breed pallet aan stakeholders betrokken. We hadden hierbij aandacht voor de evoluerende rol die zij in het ecosysteem (kunnen) opnemen. Van publieke instanties verwachten we dat ze een kader creëren om te experimenteren en te investeren, te (doen) verbinden, collectief te leren en op te schalen.
In het innovatietraject koos Antwerpen ervoor om bestaande dynamieken te faciliteren en te ondersteunen, door kennis aan te leveren, te bekostigen, een netwerk aan te binden en een gezamenlijk leertraject op te starten.
Andere (semi-)publieke instanties zoals Fluvius werden via de experimenten actief aan het innovatietraject verbonden. Een breed middenveld van actoren (klimaatorganisaties, energiecoöperaties, sociale organisaties, sociale wooninitiatieven) nemen de rol van initiator op. Er is een sterke dynamiek en het potentieel om ‘grote ambities’ te vertalen naar best practices. Hier leeft een sterke dynamiek en potentieel om de ‘grote ambities’ te vertalen naar best practices. Belangrijk is dat ze het thema actief en geïntegreerd opnemen, in co-creatie met andere actoren. Zo kunnen lokale klimaatorganisaties (zoals Klimplant), die dichtbij de burger staan een prominente rol spelen in het activeren van burgers. Ook sociale organisaties die een goede vertrouwensband met specifieke doelgroepen hebben opgebouwd (zoals SAAMO), zijn zich bewust van hun rol in de transitie en verkennen hoe ze dit thema kunnen integreren in hun werking. De betrokken energiecoöperatie (Zuidtrant) had in dit innovatietraject een prominente rol in het opzetten van nieuwe business modellen en in het vertalen van technisch complexe onderwerpen naar een tastbaar aanbod voor burgers.
Last but not least, had ‘de burger’ zelf een belangrijke rol in dit innovatietraject. Het experiment Stalins in de Zon werd opgebouwd vanuit een initiatief van een bewoner. Het experiment toont aan dat burgers ook zelf een actieve rol kunnen opnemen in de energietransitie. De beperkte betrokkenheid van de doelgroep in de andere experimenten is dan ook op zijn minst opvallend te noemen. Hoewel dit een bewuste keuze was (omwille van corona, maar ook omwille van de niet eenduidige boodschap die experimenten met zich meenemen: “we weten niet wat de uitkomst uiteindelijk zal zijn voor hen en willen geen verwachtingen scheppen die we niet kunnen inlossen”), zijn er misschien zo wel kansen gemist.
De inclusieve energietransitie is een maatschappelijk thema dat aan belang wint. Omwille van de urgentie op dit thema, worden ook ambities gesteld op grotere schaal (op Europees, federaal en Vlaams niveau). Deze ambities worden vaak vertaald naar concrete beleidsmaatregelen die moeten resulteren in veranderingen op het terrein. Deze vertaalslag naar concrete actie gebeurt echter niet van vandaag op morgen.
Zo werd een Europese richtlijn rond Low Energy Communities gelanceerd net voor het innovatietraject GelijkStroom. Deze evolutie vormde mee de basis voor het opstellen van het experiment Stalins in de Zon. Uiteindelijk werd ook in het experiment Collectief Goed dit concept verder vormgegeven. De daadwerkelijke implementatie van het concept blijft echter nog achter omwille van verschillende redenen (vertraging in vertaling naar Vlaams kader, onduidelijkheid over hieraan verbonden tarifering rond gebruik van het net, complexiteit voor verschillende stakeholders,…).
We merken wél dat hier in de verschillende experimenten anders mee wordt omgegaan. In het experiment van Collectief Goed zijn deze onzekerheden een rem op verdere ontwikkeling en staat het traject on hold. In het traject Stalins in de Zon werd besloten om de dynamiek levendig te houden door al gegevens rond verbruik te verzamelen, en communicatie naar burgers en betrokkenen te voeren.
Ook is het belangrijk dat de leerinzichten vertaald worden naar de hogere niveaus zodat ook subsidiekaders kunnen worden aangepast aan wat lokaal geleerd wordt. Zo is het subsidiekader van het Vlaams Noodkoopfonds verruimd op basis van een advies van de stad Antwerpen.
Vanwege het samenspel van sociale kansen en uitdagingen, is een multidisciplinaire aanpak nodig in alle fases van de energietransitie: het afbouwen van traditionele systemen die niet meer goed werken, het uitwerken van innovatieve nieuwe oplossingen en het opschalen van bestaande oplossingen die passen in het nieuwe ‘nu’.
In het experiment Stalinsstraat zien we het belang van én een sterke technische partner, én een doorgedreven en brede communicatie, én een betrokkenheid van de sociale partner. Al deze partijen zijn noodzakelijk voor een goede uitwerking van het experiment. De multi-stakeholder-benadering van Papillon werd hierboven ook al beschreven.
Ook binnen de stad wordt een multidisciplinaire aanpak vooropgesteld. Zowel op beleidsniveau als in publiekswerking wordt er samengewerkt op verschillende thema’s, in het bijzonder wonen (woningverbetering), klimaat & leefmilieu, vergunningverlening en sociale dienstverlening. De samenwerking is echter niet vanzelfsprekend waardoor de doelgroep weleens uit beeld kan raken. Samenwerking tussen diensten kan beter, ook op managementniveau. O.a. bij het noodkopersfonds hebben we gezien dat die samenwerking essentieel is om de doelgroep goed te bedienen. Een voortdurende gesprek over samenwerking om het project vorm te geven is noodzakelijk.
Tegelijkertijd zijn er ook evoluties en sociale innovaties in de energietransitie die kunnen bijdragen aan een meer gelijke verdeling van de middelen.
In twee experimenten werd het concept van Low Energy Communities (LEC) uitgerold, gericht op energiedelen op wijkniveau. Zo’n LEC-concept creëert de mogelijkheid om de winst van energie-investeringen te verdelen over verschillende bewoners, en niet enkel zij die ‘toevallig’ wonen in een gebouw met veel kansen op het vlak van hernieuwbare energie. In het experiment van de Stalinsstraat wordt het concept omarmd door een opvallend diverse groep van bewoners. Door sociale huisvestingsmaatschappij Woonhaven actief te betrekken kunnen ook sociale huurders genieten van enkele voordelen, zoals het gebruik van elektrische deelwagens.
In het experiment van Collectief Goed, werd verder aangetoond dat het LEC-concept een hefboom kan zijn m.b.t. de uitdaging van split incentive (een fenomeen waarbij de verhuurder niet geneigd is een investering te doen, omdat de voordelen van de investering de huurder tegemoet komen). We zien in dit experiment ook dat het collectieve aspect van sociale huisvesting (zowel bij Collectief Goed, als bij ook sociale huisvestingsmaatschappijen) een troef kan zijn in de haalbaarheid van innovatieve business modellen.
Het innovatietraject toont dus aan dat sociale innovaties potentieel hebben om een bredere doelgroep van Antwerpen te activeren in de energietransitie.
De besproken initiatieven, experimenten en maatregelen zijn noodzakelijk voor een inclusieve energietransitie. Tijdens het innovatietraject kwamen verschillende uitdagingen rond het betrekken van minder kapitaalkrachtige burgers naar voren. Zo is de toegang tot energievriendelijke toestellen beperkt. Dankzij de samenwerking rond Papillon, komen zulke toestellen wel tot bij de doelgroep. De economische haalbaarheid van zonne-energie is een ander voorbeeld. Collectief Goed rekende uit dat het gesubsidieerde energietarief tot onrealistische terugverdientijden voor de installatie van zonnepanelen leidt (zie figuur hieronder), en dat de investering ook een drempel vormt voor de doelgroep.
Daarnaast zijn er ook enkele uitdagingen op het vlak van de huidige dynamieken. Een geïntegreerde aanpak voor de doelgroep, bijvoorbeeld. Vele initiatieven zijn óf sociaal óf duurzaam. Zo wordt er ingezet op basisrenovaties voor de doelgroep. Daarbij is het integreren van slimme energieoplossingen mooi meegenomen, maar geen voorwaarde. Of er wordt ingezet op meer participatieve business modellen, waarbij het meenemen van een kansarme doelgroep wel wenselijk is, maar verder ook geen prioriteit. Een mogelijke verklaring is dat sociale innovatie in de energietransitie al verschillende uitdagingen (sociaal, technisch en beleidsmatig) omvat. De integratie van doelen zou die complexiteit nog verder verhogen en de haalbaarheid van de innovaties beperken.
Een andere uitdaging is dat deze initiatieven vaak subsidieafhankelijk zijn. De initiatieven hebben vaak een hoog innovatief gehalte plus een hoog potentieel maatschappelijk rendement. Dat maakt dat ze niet vaak via subsidies bekostigd worden. Uitdaging hierbij is dat er veel tijd gaat naar het uitwerken van de vereiste deliverables, waarbij de behoefte van de doelgroep zelf wat verloren kan gaan. Ook zijn er uitdagingen om ook ná het subsidietraject de opgebouwde kennis en initiatieven te verankeren. Ten slotte loop je het gevaar dat een aanpak die vanuit een subsidie komt niet altijd de meest wenselijke voor de doelgroep hoeft te zijn.
Figuur 1: Mapping van dynamiek in Antwerpen, oriëntatienota GelijkStroom 2020
Op vlak van inclusieve energietransitie zijn er in Antwerpen heel wat verschillende initiatieven aanwezig. Ze worden zowel vanuit technische en sociale hoek, als vanuit het beleid opgezet en zijn gericht op verschillende soorten rechtvaardigheid. Zo zetten ze in op een gelijke verdeling van middelen (distributieve rechtvaardigheid), het betrekken van een brede doelgroep (participatieve rechtvaardigheid), het specifiek targetten van sociale uitdagingen (erkenning) en het actief opbouwen van weerbaarheid (vermogen en vaardigheden).
Doorheen het innovatietraject werd een breed pallet aan stakeholders betrokken. We hadden hierbij aandacht voor de evoluerende rol die zij in het ecosysteem (kunnen) opnemen. Van publieke instanties verwachten we dat ze een kader creëren om te experimenteren en te investeren, te (doen) verbinden, collectief te leren en op te schalen.
In het innovatietraject koos Antwerpen ervoor om bestaande dynamieken te faciliteren en te ondersteunen, door kennis aan te leveren, te bekostigen, een netwerk aan te binden en een gezamenlijk leertraject op te starten.
Andere (semi-)publieke instanties zoals Fluvius werden via de experimenten actief aan het innovatietraject verbonden. Een breed middenveld van actoren (klimaatorganisaties, energiecoöperaties, sociale organisaties, sociale wooninitiatieven) nemen de rol van initiator op. Er is een sterke dynamiek en het potentieel om ‘grote ambities’ te vertalen naar best practices. Hier leeft een sterke dynamiek en potentieel om de ‘grote ambities’ te vertalen naar best practices. Belangrijk is dat ze het thema actief en geïntegreerd opnemen, in co-creatie met andere actoren. Zo kunnen lokale klimaatorganisaties (zoals Klimplant), die dichtbij de burger staan een prominente rol spelen in het activeren van burgers. Ook sociale organisaties die een goede vertrouwensband met specifieke doelgroepen hebben opgebouwd (zoals SAAMO), zijn zich bewust van hun rol in de transitie en verkennen hoe ze dit thema kunnen integreren in hun werking. De betrokken energiecoöperatie (Zuidtrant) had in dit innovatietraject een prominente rol in het opzetten van nieuwe business modellen en in het vertalen van technisch complexe onderwerpen naar een tastbaar aanbod voor burgers.
Last but not least, had ‘de burger’ zelf een belangrijke rol in dit innovatietraject. Het experiment Stalins in de Zon werd opgebouwd vanuit een initiatief van een bewoner. Het experiment toont aan dat burgers ook zelf een actieve rol kunnen opnemen in de energietransitie. De beperkte betrokkenheid van de doelgroep in de andere experimenten is dan ook op zijn minst opvallend te noemen. Hoewel dit een bewuste keuze was (omwille van corona, maar ook omwille van de niet eenduidige boodschap die experimenten met zich meenemen: “we weten niet wat de uitkomst uiteindelijk zal zijn voor hen en willen geen verwachtingen scheppen die we niet kunnen inlossen”), zijn er misschien zo wel kansen gemist.
De inclusieve energietransitie is een maatschappelijk thema dat aan belang wint. Omwille van de urgentie op dit thema, worden ook ambities gesteld op grotere schaal (op Europees, federaal en Vlaams niveau). Deze ambities worden vaak vertaald naar concrete beleidsmaatregelen die moeten resulteren in veranderingen op het terrein. Deze vertaalslag naar concrete actie gebeurt echter niet van vandaag op morgen.
Zo werd een Europese richtlijn rond Low Energy Communities gelanceerd net voor het innovatietraject GelijkStroom. Deze evolutie vormde mee de basis voor het opstellen van het experiment Stalins in de Zon. Uiteindelijk werd ook in het experiment Collectief Goed dit concept verder vormgegeven. De daadwerkelijke implementatie van het concept blijft echter nog achter omwille van verschillende redenen (vertraging in vertaling naar Vlaams kader, onduidelijkheid over hieraan verbonden tarifering rond gebruik van het net, complexiteit voor verschillende stakeholders,…).
We merken wél dat hier in de verschillende experimenten anders mee wordt omgegaan. In het experiment van Collectief Goed zijn deze onzekerheden een rem op verdere ontwikkeling en staat het traject on hold. In het traject Stalins in de Zon werd besloten om de dynamiek levendig te houden door al gegevens rond verbruik te verzamelen, en communicatie naar burgers en betrokkenen te voeren.
Ook is het belangrijk dat de leerinzichten vertaald worden naar de hogere niveaus zodat ook subsidiekaders kunnen worden aangepast aan wat lokaal geleerd wordt. Zo is het subsidiekader van het Vlaams Noodkoopfonds verruimd op basis van een advies van de stad Antwerpen.
Vanwege het samenspel van sociale kansen en uitdagingen, is een multidisciplinaire aanpak nodig in alle fases van de energietransitie: het afbouwen van traditionele systemen die niet meer goed werken, het uitwerken van innovatieve nieuwe oplossingen en het opschalen van bestaande oplossingen die passen in het nieuwe ‘nu’.
In het experiment Stalinsstraat zien we het belang van én een sterke technische partner, én een doorgedreven en brede communicatie, én een betrokkenheid van de sociale partner. Al deze partijen zijn noodzakelijk voor een goede uitwerking van het experiment. De multi-stakeholder-benadering van Papillon werd hierboven ook al beschreven.
Ook binnen de stad wordt een multidisciplinaire aanpak vooropgesteld. Zowel op beleidsniveau als in publiekswerking wordt er samengewerkt op verschillende thema’s, in het bijzonder wonen (woningverbetering), klimaat & leefmilieu, vergunningverlening en sociale dienstverlening. De samenwerking is echter niet vanzelfsprekend waardoor de doelgroep weleens uit beeld kan raken. Samenwerking tussen diensten kan beter, ook op managementniveau. O.a. bij het noodkopersfonds hebben we gezien dat die samenwerking essentieel is om de doelgroep goed te bedienen. Een voortdurende gesprek over samenwerking om het project vorm te geven is noodzakelijk.
Tegelijkertijd zijn er ook evoluties en sociale innovaties in de energietransitie die kunnen bijdragen aan een meer gelijke verdeling van de middelen.
In twee experimenten werd het concept van Low Energy Communities (LEC) uitgerold, gericht op energiedelen op wijkniveau. Zo’n LEC-concept creëert de mogelijkheid om de winst van energie-investeringen te verdelen over verschillende bewoners, en niet enkel zij die ‘toevallig’ wonen in een gebouw met veel kansen op het vlak van hernieuwbare energie. In het experiment van de Stalinsstraat wordt het concept omarmd door een opvallend diverse groep van bewoners. Door sociale huisvestingsmaatschappij Woonhaven actief te betrekken kunnen ook sociale huurders genieten van enkele voordelen, zoals het gebruik van elektrische deelwagens.
In het experiment van Collectief Goed, werd verder aangetoond dat het LEC-concept een hefboom kan zijn m.b.t. de uitdaging van split incentive (een fenomeen waarbij de verhuurder niet geneigd is een investering te doen, omdat de voordelen van de investering de huurder tegemoet komen). We zien in dit experiment ook dat het collectieve aspect van sociale huisvesting (zowel bij Collectief Goed, als bij ook sociale huisvestingsmaatschappijen) een troef kan zijn in de haalbaarheid van innovatieve business modellen.
Het innovatietraject toont dus aan dat sociale innovaties potentieel hebben om een bredere doelgroep van Antwerpen te activeren in de energietransitie.
De besproken initiatieven, experimenten en maatregelen zijn noodzakelijk voor een inclusieve energietransitie. Tijdens het innovatietraject kwamen verschillende uitdagingen rond het betrekken van minder kapitaalkrachtige burgers naar voren. Zo is de toegang tot energievriendelijke toestellen beperkt. Dankzij de samenwerking rond Papillon, komen zulke toestellen wel tot bij de doelgroep. De economische haalbaarheid van zonne-energie is een ander voorbeeld. Collectief Goed rekende uit dat het gesubsidieerde energietarief tot onrealistische terugverdientijden voor de installatie van zonnepanelen leidt (zie figuur hieronder), en dat de investering ook een drempel vormt voor de doelgroep.
Daarnaast zijn er ook enkele uitdagingen op het vlak van de huidige dynamieken. Een geïntegreerde aanpak voor de doelgroep, bijvoorbeeld. Vele initiatieven zijn óf sociaal óf duurzaam. Zo wordt er ingezet op basisrenovaties voor de doelgroep. Daarbij is het integreren van slimme energieoplossingen mooi meegenomen, maar geen voorwaarde. Of er wordt ingezet op meer participatieve business modellen, waarbij het meenemen van een kansarme doelgroep wel wenselijk is, maar verder ook geen prioriteit. Een mogelijke verklaring is dat sociale innovatie in de energietransitie al verschillende uitdagingen (sociaal, technisch en beleidsmatig) omvat. De integratie van doelen zou die complexiteit nog verder verhogen en de haalbaarheid van de innovaties beperken.
Een andere uitdaging is dat deze initiatieven vaak subsidieafhankelijk zijn. De initiatieven hebben vaak een hoog innovatief gehalte plus een hoog potentieel maatschappelijk rendement. Dat maakt dat ze niet vaak via subsidies bekostigd worden. Uitdaging hierbij is dat er veel tijd gaat naar het uitwerken van de vereiste deliverables, waarbij de behoefte van de doelgroep zelf wat verloren kan gaan. Ook zijn er uitdagingen om ook ná het subsidietraject de opgebouwde kennis en initiatieven te verankeren. Ten slotte loop je het gevaar dat een aanpak die vanuit een subsidie komt niet altijd de meest wenselijke voor de doelgroep hoeft te zijn.
Op vlak van inclusieve energietransitie zijn er in Antwerpen heel wat verschillende initiatieven aanwezig. Ze worden zowel vanuit technische en sociale hoek, als vanuit het beleid opgezet en zijn gericht op verschillende soorten rechtvaardigheid. Zo zetten ze in op een gelijke verdeling van middelen (distributieve rechtvaardigheid), het betrekken van een brede doelgroep (participatieve rechtvaardigheid), het specifiek targetten van sociale uitdagingen (erkenning) en het actief opbouwen van weerbaarheid (vermogen en vaardigheden).