Stadsdichters
Iets ietwat ceremonisch voor Antonis
Programma (bis)
Tuymans in Tate
De kathedraal antwoordt
Open en brood
De Boerentoren schrijft
Antwerpse Luchten
Amnesie
Roma Aeterna
Pepto Bismo 2003
Pleinvrees
Mijn moeilijk lief
Gedichten
Tom Lanoye schreef tussen 30 januari 2003 en 27 januari 2005 twaalf stadsgedichten. Twee jaar lang heeft Tom Lanoye, in alle onafhankelijkheid en als eerste stadsdichter, zijn woonplaats Antwerpen beschreven in goede en in kwade dagen. Met gepaste trots en strengheid. Lanoye ging daarbij geen enkele vorm uit de weg. Een banier van 650 vierkante meter of een betonnen paviljoen van een paar ton. Honderdduizend gratis broodzakken of een muezzin in plat Antwerps, gezongen door La Esterella. De stad werd zelf drager van literatuur.
Stadsdichter 2003-2004
Lanoye
Mijn moeilijk lief (1/3)
Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit
verloor. Verlaten? In gedachten meer
dan eb en vloed uw kaden konden boenen.
Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak,
lijk iedere sinjoor, loop ik uw straten door
waarin zo veel zo grondig werd verklooid.
Maar waar - vooral door al wie er níet woont -
wat waardevol is nóg wordt weggehoond.
Dat ligt zwaar op mijn maag als ik dat hoor.
Ik spring dan - ondanks alles - in uw bres
en prijs u torenhoog. Ik wijs op uw
verleden, uw parlee, uw kathedraal.
Uw jazz toen jazz te boek stond als exces.
Ik toon u thans: uw kunst, uw diamant,
uw mannen van de mode en de dans.
Ik noem het allemaal! Maar met tactiek.
(Dus zonder uw balans en wapentuigtrafiek.)
(Uw flikken, al dan niet met vals krediet
en karren vol klandizie voor hun snol.)
(Uw secretaris met zijn vriendjeskliek.)
(Uw Schepenen met rugzak en sachochen.)
(Hun sleutelhangers, groter dan briochen.)
(De kaartjes voor hun koters.) (Hun paniek,
na jaren van struisvogelpolitiek.)
Oh nee! Dan krijgt kritiek bij mij geen kans.
Ik smelt voor uw tragiek en blijf u trouw.
Ik zing uw renommee. Qua fijne schrans.
Uw internationale resonans. Qua bier
met col en rock-'n-roll met zwans.
Uw trotse koppigheid. Uw hoerenchance.
Uw fel talent - gemaltraiteerd misschien,
maar door geen twintig charlatans te nekken.
Al uw geweldig bruisen! Al dat pakkends...
Wie dan nog met u lacht, krijgt op zijn bakkens.
Mijn moeilijk lief (2/3)
Ja ge zijt groot, mijn schat. Natuurlijk dat.
En schoon. Beroemd. Bravo. Proficiat.
Maar waarom maakt gij u, waar gij ook komt,
van eerstaf en vanher impopulair?
Met uw astrante praat. Uw grote mond
(waarin ik, als ik eerlijk ben, mijzelf
steeds vond). Met uw heel difficiel karakter.
Alleen Parijzenaren zijn bekakter.
Maar slechts Parijs bezit genoeg om dat
te zijn. Haar Seine - nog geen Schelde in
den helft - heeft meer terassen dan Sint-Anneke.
Haar bruggen? Eleganter dan uw tunnels.
Haar boulevards? Pikanter dan uw Leien.
In haar musea lopen meer Japanners
en naast haar Eiffel - is uw boerentoren klein.
Afijn: voor men u ziet als dubbelgangers?
En toch ken ik geen stad met meer potentie.
Ja, gij! Dat maakt u bang. Vandaar uw groot
laweit. Vanbuiten kloek, vanbinnen koek.
Op zoek - tegen gebrek aan efficiëntie -
op de verkeerde plek naar medicijn:
pampierderij. Gezeur en sleur en sleet.
Al dat gewichtig wachten op bescheid
na fel intern gekibbel en geschipper.
Hebt gij wel nood aan zo'n kwakzalverij?
Zijt wie ge zijt en vreest geen concurrentie.
(Alleen... Kleedt u wat hipper.) (Koopt wat schmink.)
(Ge vindt bij Pecotex al plenty sexy panty's.)
(Laat uw coiffure in coole krollen kammen,
ja perst uw prammen in een Wonderbra.)
(En houdt uw hand niet altijd op.) (En lácht eens -
al schijnt de zon alweer niet - op uw trammen.)
Mijn moeilijk lief (3/3)
Men zegt dat gij het liefst de waarheid hoort?
Welnu: bedrogen heb ik u. Gelijk gij mij.
Ik kon niet snel genoeg uw deur uit zijn.
Per boot, voituur of vliegmasjien - salut!
Het zeegat uit, het ruime sop - de kost!
En nooit kom ik nog weer - ik ben verlost!
Gelogen was het, als ik zei dat het mij speet.
Ik heb zoveel gezien dat hij niet hadt,
dat gij niet weet, en ik nooit meer vergeet.
(De Taj Mahal? Amai. Dat mocht er zijn.)
(Chicago, Rio. Het verenigde Berlijn.)
(Het Witte Huis, de Nijl. Het Rode Plein.)
(In Rome, die fantastische fontein!)
(De dansertjes op Bali.) (De woestijn.)
Maar waar dan ook kwam altijd dat moment
waarop het hoofd beschaamd werd afgewend.
Daar zijn ze weer. De bedelaars. De krottenwijken.
De broekjes, amper kleren aan het lijf, die stijf
van luizen staan. Niet één kan lezen en toch snui-
ven ze uit dertig merken lijm alleen de sterkste.
En altijd weer, in uniform: de bullebakken
die als een bende het bewind van hun ellende
beheren - letterlijk: geen vrouw in zicht. (Op tijd
en stond daalt wel beschaving neer, onder de vorm
van bommen en granaten, in de naam van God & Co.)
(Zij treft met wat geluk alleen de reeds mismaakten
die om den brode juist hun stompen en prothesen
stonden te tonen aan de gruwende toeristen
die naar hun thuisfront keren met een keur
aan kekke kiekjes en een eeuwenoud verhaal -
de geur van verse lijken in vernielde straten.)
Zo keer ik dezer dagen
ook rechtsom. Maar dan
met blaren op mijn hart.
Met gaten in mijn ziel.
Opnieuw. Dan toch. Weerom
vlij ik, op zalf en troost
bedacht, mij vol tegen
uw brede boezem aan.
En sus gered, verrukt,
beschaamd, bedrukt,
ten toon, ten langen leste:
'Ik mag mijn handje kussen dat ik woon
in de gewesten van Sus Antigoon.'
Tom Lanoye schreef tussen 30 januari 2003 en 27 januari 2005 twaalf stadsgedichten. Twee jaar lang heeft Tom Lanoye, in alle onafhankelijkheid en als eerste stadsdichter, zijn woonplaats Antwerpen beschreven in goede en in kwade dagen. Met gepaste trots en strengheid. Lanoye ging daarbij geen enkele vorm uit de weg. Een banier van 650 vierkante meter of een betonnen paviljoen van een paar ton. Honderdduizend gratis broodzakken of een muezzin in plat Antwerps, gezongen door La Esterella. De stad werd zelf drager van literatuur.
Pleinvrees
geniet op mijn banken
vergader op mij ja voetbal
betoog verlies in de massa
mekaar uit het oog —
maar geef dat ik niet
met mijzelf overschiet
kietel mijn flanken met de
rankste der skaters versier
mij met kruiden & kramen
voor uw gulzigste eters —
maar geef dat ik niet
hier alleen wortel schiet
sta op mij in de rij om
ter meest om ter langst
maar laat mij neit liggen
& vergeef mij die angst —
ik ben maar lijk gij
& gelijk ieder mens:
van mijn essentie —
de leegte — ben ik
zelf nog het bangst
Voor het Theaterplein, wieg van de vogelenmarkt, dat toen nog smartelijk wachtte op renovatie.
Roma Aeterna (1/3)
uit mank geheugen kerf ik toch nog 9 kepen
voor een stad waarin er thans niet één meer is
(maar straks weer 7 samen zo 'n complex met
popcornlucht en cola in karton ontlokt aan
automaten door blije meisjes met een pet
en tongslag uit de buurt van de sahara)
per trottinette naar mijn college stepte ik er 3
voorbij luide letters diepe gevels met onherkenbaar
grof geschilderde helden en vrouwen op één zij
wereldsteden westernhorizonten bijbeltaferelen
herhaald in technicolor©miniaturen achter glas
met duimafdrukken bladderende kasten vol
dromen die stonden te liften naar de kassa zo 'n
telefooncel van hout en koper glazen aureool van
gaatjes om op tenen staand doorheen te praten
(en waarachter slecht verluchte zalen wachtten op
invallende nachten boven onze daken met hun stenen
schubben en een dubbele hark die wiegend rijsel 1
kon binnenrijven en bij hittegolven bbc en rijsel 2)
(rijsel 2! catch op de tv! schimmen in de sneeuw
met bezwete zwart-wit-bovenlijven vloekend in
een brij van frans gegorgel en het elektrieke zoemen
van verre sterrenstelsels waarin reeds toen capsules
hingen vol met mannen elk een visbokaal op hun kop met
onderzeebottines + michelinpakken van donsdekbed - oh
stervelingen lijzig molenwiekend aan hun streng om niet
heen en weer te moeten schieten tussen de planeten als
een zilverbal in flipperbakken van café den olifant)
Roma Aeterna (2/3)
cine palace —
als laatste wanhoopspoging voor bankroet een heus formule1 - geval voor elkeen streelbaar in de nepmarmeren hall ter ere van een mislukt vehikel met nochtans pacino in de hoofdrol over racen en fatale vrouwen en crashen op en naast het circuit (en vooral in zijn carrière toentertijd)
een klein grootwarenhuis voor verse voeding en aanverwanten
den eden —
geen hof een stoffig hol voor scheef bekeken slecht bezochte deense halve seksfilms die soms maanden draaiden uitgebaat door een dikke in een grijze stofjas met alpino en een vrouw met hangende mondhoeken en zwartgelakte lange nagels als de bandjes over bolle fototieten bij de ingang
een winkel vol valiezen en portemonnees voor elke beurs
de casino —
de liberalen die niet konden kiezen tussen een feestzaal en een permanente bioscoop zagen het eerst de bui aankomen en verkochten gezwind het gebouw aan de meestbiedende en de inboedel aan de stomste
een modezaak of twee en een coiffeur en — dan toch een spoor —
een videotheek die ook al op de rand van het faillissement staat door
canalplus en al die seks op internet
het gildenhuis —
de katholieken hinkten na het slinken der processies de progressie achterna al stonden eerst de geestelijken bij de ingang nog de namen te noteren van hun leerlingen en steeg nog jaren later telkens als het licht uitging uit alle monden zo luid geschreeuw en gelach op dat ik tot mijn tiende dacht dat gildenhuis betekende 'het huis der gillen' waar ik ooit een
groot wit gevleugeld ros zag klapwieken de prairie uit/de wolken in als het besluit van god weet welke prent de oudste die ik me herinner (en sindsdien geen paard meer kunnen zien of overvallen door de dwanggedachte aan die maaiend witte vleugels + gegil uit die tweehonderd jonge monden)
deels een feestzaal voor bejaarden, deels een vleugel met loketten
van de mutualiteit waar men weigerde de interest uit te betalen van
mijn voorhuwelijkse sparen 'dat zeggen ze allemaal dat ze niet gaan
trouwen manneke wacht maar af'
de rex —
om zijn naam gemeden door gewezen weerstanders én eeuwige flaminganten samen om onze hoek gelegen en toch de grootste met een groene stationsklok naast het scherm waarvoor de operateur vantijd vergat het huizenhoge doek reeds tijdens belgavox te laten openwaaieren zodat eddy merckx de eindmeet zegevierend moest overschieten als een bewegende golfplaat
eerst een 'center voor de doe-het-zelver' daarna een tapis-
plainpaleis daarna een dancing thans een sportcomplex met
squashcourts en een klimmuur tot tegen de kartonnen siertegels
nooit vervangen maar inmiddels wel met dichtgeschilderde gaatjes
die ene waarvan ik de naam vergeten ben —
waarheen vriendin des huizes wieske (bij weinigen nog in gedachten thans) mij mee zou nemen op onze wekelijkse zaterdagmatinee (doorlopende voorstelling: voorfilm + hoofdfilm + pathe cinema + 'reclamekes' = gemakkelijk een uur of vier gedood) maar mij vergat voor een film waarvan ik de titel ook al ben vergeten maar niet het effect van hem te missen: dat die zaterdagnamiddag mij plots een pletwals leek en daardoor ineens álles even kwetsbaar zonder zin en dat ik vier uur jankte/janken mócht bijna trots koket om die scheut volwassenheid en 's avonds heimelijk verguld zelfs met het schuldgezicht van wieske — tot ze mij met zakgeld afkocht en ik mij nevens kwetsbaar en zinloos nu ook vuil begon te voelen met geen traanvocht weg te wassen: morsig
spoorloos opgegaan in de kleinstedelijke skyline van zelden meer dan
vier verdiepingen, de vergulde moedermaagd niet meegerekend op
de top der nieuwe kerk achter de grootste markt van belgië ('alleen
in de leegte zijn wij groot')
de select —
een chic geval met een gordijn dat in de wanden kon verdwijnen en pluche overal en waar ik behoedzaam in het donker met mijn elleboog de elleboog van z. probeerde te toucheren tijdens midnight express en nagenoeg bezwijmde van de schok en de bizarre blijde kwaadheid toen brad davis in de gevangenis van istanboel of zo open en bloot in het stoombad een tong draaie met zijn zweedse celgenoot — al moest hij (ter wiedergutmachung voor de filmkeuring wellicht) op het einde van de film zijn turkse cipier annex verkachter letterlijk de tong uit diens bek bijten om ze in slowmotion en in een nevelwolk van bloed weer uit te spuwen — niet echt de ideale voorzet om zelfs in een verduisterde zaal aan mijn buurman te vragen of ik hem niet óók eens mocht muilen al was het maar 1 keer
een appartementsblok, nog altijd chic, in wit beton of zo, de duurste
flats van heel de laan die toegang verschaft tot het hart van de
provinciestad
cinema scala —
in de kokkelbeek een straat die altijd onderstond bij onweer 1 historische dag droeg de uitbater zijn klanten alle 50 1 voor 1 naar buiten in zijn armen tot aan zijn knieën wadend door vuil water zodat op het droge zijn caoutchouc botten overvolle groene slappe vazen leken met zijn witte benen eruit stekend als te dikke stengels — gelijk antje, die jaren later hoogzwanger en met haar witte bottekes aan op het terras van den hopper staand haar water voelde breken 'en opeens liepen mijn twee bottekes vol waar dat ik stond'
een kledingzaak voor de ruime maat
en met stocks uit faillissementen
de century —
in den draai zodat er 's nachts een zatte binnenreed perte totale tegen een muur van waarop brigitte bardot en johnny halliday onverstoorbaar bleven lachen al was het aanbod niet om mee te lachen frans frans en nog eens frans en op een schone keer een film waarvan ik nooit meer iets vernomen heb maar nog steeds de titel weet paris qui pétille 'wat is dat nu weer, pétille?' 'wel, ja: parijs dat bruist' 'parijs? gelijk een limonade?' 'toch minstens lijk een aspirien' — de concurrent van Poeders Het Wit Kruis, gefabriceerd in onze stad van bonnetterie en vrijgevochten wijven die aan de lopende band hun nieren ruïneerden door te veel te staan te weinig te drinken meer poeders te slikken dan complimenten en toen moest de crisis in den textiel nog maar beginnen
de beste rock-'n-roll muziekwinkel van belgië waar ze zelfs van
amsterdam en berlijn naartoe kwamen gereden op de moto voor
één snaar op hun gitaar — en toch failliet gegaan, ge zult het altijd
zien: de ene investeert te weinig de andere te veel de derde is
gewoon te laat geboren om te mogen leven van zijn liefde
Roma Aeterna (3/3)
wij hadden hollywood niet nodig, toen.
wij hadden 't Stad. bezongen in verhalen
van wie - deouderlijke tucht ontsprongen -
per spoor de schelde onderdoor gekomen
op jacht naar lol & drugs & rock-'n-roll
zich toch nog lieten leiden door annoncen
uit 't vrije waasland en 't reclameblad:
'de nieuwste films! in zalen uwer dromen!'
zo vonden wij de rubens & de roma.
wij hadden hollywood niet meer van doen.
wij hadden 't Stad. bij ons, over het water,
was alles plat. hier hieven wij de hoofden.
de boerentoren was al wolkenkrabber.
de meir? times square. en sunset boulevard
stond beter met platanen dan met palmen.
vooral het donker was van wereldklasse,
op de balkons en op de laatste rij
waar men zelfs voor ben-hur in cinescope
de ogen sloot. waar monden monden vonden,
nog smakend naar 'crème-glacen van hiernaast'.
dat stuntelige tasten onder jassen.
dat ei zo na in stile jubel komen —
dat schonken ons de rubens & de roma.
voor ons mocht hollywood voorgoed ontploffen
wij hadden 't Stad. akkoord, wij stonden soms
te midden van matrones in affronten
voor weer een show van harry belafonte.
maar ook james brown kwam langs. zelfs ac/dc.
schandalen uit de competitie van
berlijn of cannes, de fun van jerry lewis,
de franse leut van louis de funès —
't mocht zijn wat 't was, wij waren in de ban:
na iets met eastwood klaar om zelf te schieten,
na lizbeth taylor elf verliefd op elke man,
na iets lugubers bijna in een coma...
zo ging dat, in de rubens & de roma
envoi de lanoye:
wij hebben hollywood niet nodig, nu.
wij hebben borgerhout, voor een verhaal
waar geen scenarioschrijver op zou komen:
met blote hand, niet één speciaal effect —
tenzij de nagel om hun kont te krabben —
veranderde een legertje vrijwil'gers
een trieste bouwval in een trotse zaal
waar reeds de eerste avond, als weleer,
bezoekers binnen kwamen stromen voor
hun helden — die het muzikaal geweld
met verve stonden in te tomen om niet élk
balkon naar ond'ren te doen dond'ren...
le tout was daar. de pers. de buurt. en ook —
opeens, massaal, genietend, uit het niets:
een rij vol hoge politieke omes, alsnog
belovend hun beloftes na te komen...
't werd tijd! de rubens zijn we kwijt. goddank
is er de roma. die roma zijn wij rijk. tot spijt
van wie 't benijdt, verspreid het wijd & zijd:
'de roma
is er weer
en dit keer
voor altijd.'
Bij de feestelijke heropening van de voormalige bioscooptempel 'De Roma' als onofficieel cultureel centrum, gerund met weinig subsidie en veel buurtvrijwilligers, op 15 mei 2003 in district Borgerhout.
Pepto Bismo 2003
(1/3)
in het land
van de fiksers
arrangeer ik
de zwaartekracht
met één helm
en zes mixers:
ik zweef
dus
ik leef
(2/3)
ik land niet
dit land rekt
zijn nek tot
zijn coiffure
aan al mijn
tenen trekt
(3/3)
drie blikjes en wat hondenkak
het lijk van een duif en een wolk
in een plas plus een pluis op
een plastic zak: mijn plein mijn
wak waarover ik heers
met bronzen gemak
straks vlieg ik naar peer
daarna naar bagdad; mijn
schouderblad is al op weg
nu nog de rest — ach wat:
ik leef dus
ik zweef al
niettegenstaande
mijn gouden pak
Voor Panamarenko bij de onthulling van zijn standbeeld ‘Pepto Bismo 2003’ op het Sint-Jansplein.
Amnesie
Laat ons geheugen zich niet somtijds vergelijken met
een jakhals? Ook die vreet zich aan wat bestaan
heeft vol, de dierbaarste kadavers eerst. Daarna —
het spijt me maar het is niet anders — schijt hij
ze uit en pretendeert dan dat zijn drol datgene is
wat hij beminde. 't Is in dat minder, dat een mens
zich niet kan vinden. Wij willen onze doden terug
zoals ze waren. Ze hoeven zelfs niet eens te leven — al zijn er geen bezwaren zo ze 't doen. Als ze maar blijven
in den lijve. LIchaam, glimlach: vlees. Eeuwig kusbaar
hun lippen, al zijn ze koud misschien of droog — zó
wensen wij geliefden te bewaren. Om hen tot het einde
onzer dagen te belagen met ons despotisme
van het klein gebaar: het kunnen kammen van
hun immer dunner wordend haar, een pleistertje
op elke bloedloze wond of blaar. Het horen
van gedichten in hun obstinate zwijgen. En het
lezen van verlangen in hun oeverloos gestaar.
Bij Allerzielen en elke andere dodendag.
Antwerpse Luchten
niet al te proper
niet al te hoog
bol van geruchten
nauwelijks droog
koepel vol kluchten
los voor het oog
zwanger van zuchten
geen dialoog
meestal gebakken
soms een kasteel
ijl voor de zwakken
vet van teveel
rap met matrakken
industrieel
op alle vlakken
conventioneel —
spring er een gat in
open je keel
zet ze te kakken
Befehl ist Behehl
Tom Lanoye schreef dit stadsgedicht voor het project 'Stad van Letters' ter ere van Antwerp World Book Capital 2004. De letter A van het project leidde tot een samenwerking van Tom Lanoye en beeldend kunstenaar Fred Eerdekens. Die laatste maakte het gelijknamig paviljoen - een imposante constructie van beton en spiegels gewijd aan diezelfde luchten. Eén jaar lang stond dat paviljoen in Antwerpen op plein voor de academie aan de Mutsaardstraat.
Open en brood
Is 't om dat urenlang en bovenarmse kneden van
maagdelijk wit en toch naar bosgrond ruikend deeg?
Of door 't gekoter in zo'n roodgestookte oven?
Maar brood maakt mij zo geil en mals lijk boter.
Wie kan de versheid aan van het kadetje? Weerstaan:
de ruige ronding van de tijgerpistolet? Een bruine bol
gaat onder meel en zonnepittenpuisten schuil — en
toch: zijn smaak maakt mij zo geil en wee lijk boter.
Ik ken een man, die wordt onwel alleen al van
de geur van zijn mastel. Een matrone, die huivert
om de blanke stengels naast haar minestrone. En
ik word van mijn stokbrood al zo ijl en geil lijk boter.
Zelfs als ik denk aan de horreur waarbij een kleintje
— zo'n rogge met rozijntjes! — op een plank gelegd
de kartels van een broodmes moet trotseren, dan
nog maakt mij dat lijden geil en zweterig lijk boter.
Ja, ik beken. Het breken met de hand, het machinale
snijden, al dat geweld maakt mij van langsom heter en
devoter: niets lijkt mij heiliger en groter dan een brood...
Waarom ben ik maar mens? Was ik niet beter boter?
Tijdens het openingsweekend van Antwerp World Book Capital 2004 werd dit stadsgedicht op honderdduizend gratis broodzakken verspreid - het leeuwendeel door de Antwerpse bakkers als reguliere broodverpakking, en zevenhonderd exemplaren door de stadsdichter die ze op de Groenplaats met telkens twee koffiekoeken vulde en uitdeelde.
De Boerentoren schrijft
waarom vertoef ik PLOMP
verloren hoekig in uw
RANKE SCHADuw kant
uw broderie van steen
— als toren u TE MIN
als MINNAAR u te jong
verleent DESALNIETTEMIN
niet net het logge aan
de sier van schoonheid
zin en is het lompe soms
niet to BEWOND'REN van
verfijning meest geschikt
zijn inet ZODOENDE u en
ik — dat stomp geboren
vierkant van gewin die
STROEVE boer verstomd
door uw verschijning — toch
tot ELKANDER voorbeschikt
aanvaart mij NEEMT mij
ziet mij STAAN begint met
mij zo dag zo nacht uw
PRACHT van voor af aan of
kijkt dan HOUDT van mij
bezwijkt HOUDT u niet in
Tijdens het openingsweekend van Antwerp World Book Capital 2004 werd dit stadsgedicht op honderdduizend gratis broodzakken verspreid - het leeuwendeel door de Antwerpse bakkers als reguliere broodverpakking, en zevenhonderd exemplaren door de stadsdichter die ze op de Groenplaats met telkens twee koffiekoeken vulde en uitdeelde.
De Kathedraal antwoordt
allez —
wie dat er daar is
hallo —
zegt dat 't niet waar is
na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
dat ik hier wind en sneeuw en zon heb staan vergaren
dat ik met vlag en pluim en wimpel heb staan zwaaien
met mijn kantelen en mijn klokken heb staan draaien
al jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
uw attentie & verlangen heb proberen vangen
mijn repertoir' en mijn nikkel heb af staan draaien
met concêrs van beiaard & gezangen & fanfaren
na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
amai —
nu komt er 1 gedichtje
amai —
nu zie ik uw gezichtje
maar ik zên zo blâ zo blâ
zo blâ zo blâ zo blâ
ik zen van â
en gâ van mâ van mâ van mâ
van mâ van mâ
(mijn jeugdig onbezonnen tsjoepke)
(mijn stevig geformeerd betonnen poepke)
(mijn ferm geblokt en opgeschoten sjoeke)
(mijn uit de kluiten goed gewassen piezeloeke)
en toch:
ochââârm —
het zal niet mogen zijn
ochââârm —
het is alleen maar schijn
want tussen u en mij?
daar ligt dus wel 1 plein en een paar eeuwen tussen
nooit zullen gij en ik mekaar zelfs kunnen kussen
wij moeten ons met één gedachte leren sussen:
ooit zal de wereld wel vergaan
ooit zullen wij niet langer staan
ooit vallen gij en ik op onze sjokkedeizen
en kunnen wij malkander met vermengend stof & gruis
voor eeuwig onze liefde carrément en kuis bewijzen
tot zo lang kan er mij geen andere bekeren of bekoren
al zijn we dan geboren en gezworen alletwee een toren
al zijn we dan van steen en staan we ver uiteen
ik wacht op u
ik smacht naar u
per saecula saeculorum:
vaneen en
toch bijeen
nog jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
vaneen en
toch bijeen
Dit stadsgedicht is het antwoord van de kathedraal op liefdesverklaring van de Boerentoren. ‘De kathedraal antwoordt’ werd a capella werd gebracht door La Esterella, in plat Antwerps en à la muezzin, bij het afsluiten van de Cultuurmarkt voor Vlaanderen op de Groenplaats op 29 augustus 2004. Daarna was het twee weken lang driemaal dagelijks te beluisteren dankzij gigantische geluidsboxen op de toren van de kathedraal.
Tuymans in Tate
(1|2)
gert belde
in room 7
(Still-Life, 2002)
iets over
zetproeven
please, begon
de suppoost
i know
zei ik
drukte op
een knop en keek
(2|2)
jaren her
zei fleur
's nachts —
nog wel op
het terras
van de
pallieter —
'maar je móet
hem kennen'
quod non
(je keek
verveeld
niet eens
diagnostisch
— dronk je
geen duvel?)
nu wel:
ik keek
Luc Tuymans stelde van 23 juni tot 26 september 2004 tentoon in Tate Modern in Londen. Hij was hiermee de eerste nog in leven zijnde Belg die deze eer te beurt viel.
Tom Lanoye schreef naar aanleiding van deze expo een stadsgedicht voor deze wereldberoemde Antwerpse kunstenaar.
Iets ietwat ceremonisch voor Antonis
(1|2)
Uit diepe turf en Kempengrond
Met zachte durf en dunne mond
Kwam ooit een man met halve baard
In naam der kunsten naar een stad
Die enkel grijze muizen had gebaard
Omdat zij elk beleid vergeten had
In dat klimaat van onbehagen
Was het juist hij die durfde wagen
Om te beginnen met alleen wat vragen
Waar iedereen tijdens die dagen
Zijn zoete nachtrust door liet plagen:
Is er nog hoop dankzij toneel?
Is God de Vader soms Jan Hoet?
Is God de Zoon Roger Raveel?
Is onze smaak dan wel zo goed?
Hoe zit die vork in onze steel?
Is 't Middelheim gewoon een park
En Anne Thérèse een stijve hark?
Kortom, de hele stad begon te wedden:
Kan één artiest de wereld redden?
Wel: hing het af van 't aantal sigaretten?
Door hem gepaft op kabinetten?
Dan bleef — ook zonder ozonlaag —
De wereld altijd lijk vandaag.
(REFREIN)
De een vond hem draconisch,
De ander te harmonisch...
De een vond hem ironisch,
Een andere demonisch...
De een zag een adonis,
De ander iets platonisch...
Maar op eenieders lippen lag zijn naaaaaam:
Eric Antonis
(PARLANDO, IN HET ANTWERPS)
'Dat is voorzeker weer iets van dien Antonis!
Ik zên curieus of 't wel kan vliegen!
Ik zên curieus hoe lang dat dát daar blijft staan!
Allez! Dat is de werkmens toch bedriegen?
Geeft mij dan maar iets filharmonisch!
Dat komt niet eens fatsoenlijk van de grond.
NIet één acteur houdt nog zijn kleren aan!
En wie betaalt? Per blote kont?'
'Ik weet niet wie — maar zeker niet dien Antonis!'
(2|2)
Na tien jaar Schepen van Cultuur
Eén groot gevecht tegen het zuur
Verlaat een man met grijze baard
Een grondig opgesmukte stad
Met helemaal een hoge vaart
Als haar verkeer niet tegenzat
Pas op, wij willen niet gewagen
Van razernij of onbehagen
Of dat wij zijn terneergeslagen
Maar beste Eric, er zijn toch vragen
Die diep vanbinnen blijven knagen:
Hoe moet dat nu met ons toneel?
Komt er een MAS of een moeras?
Wordt heel de sector commercieel?
Loopt alleman straks in de pas
Met een kepie en zwarte jas?
Wordt 't Middelheim een villapark?
Experiment iets voor Jeanne d' Arc?
Kortom: valt onze stad nog wel te redden?
Geen mens die daar nog op durft te wedden.
Maar hing het af van 't aantal sigaretten?
Door hem gepaft op kabinetten?
Dan bleef — ook zonder ozonlaag —
De wereld altijd lijk vandaag.
(REFREIN)
De een vond hem draconisch,
De ander te harmonisch...
De een vond hem ironisch,
Een andere demonisch...
De een zag een adonis,
De ander iets platonisch...
Maar na vandaag roept iedereen hem aaaaaan:
ERIC ANTONIS
(PARLANDO, IN HET ANTWERPS)
'Het ging toch beter onder dien Antonis.
Zo zal onz' reputatie rap vervliegen!
Ik ben curieus hóe slecht dat hier zal gaan!
Allez! Dat is de kiezer toch bedriegen?
Hier komt niéts meer fatsoenlijks van de grond —
Laat staan iets megalomaan architectonisch!
Straks houden zelfs d' acteurs in den Bourla hun kleren aan!
En wie komt er dan nog kijken? Zonder blote kont?'
'Ik weet niet wie — maar zeker niet dien Antonis!'
(REPRISE)
De een vond hem draconisch,
De ander te harmonisch...
De een vond hem ironisch,
Een andere demonisch...
De een zag een adonis,
De ander iets platonisch...
Maar na vandaag roept iedereen hem aaaaaan:
ERIC ANTONIS
Bij het afscheid van Schepen van Cultuur Eric Antonis in de Bourlaschouwburg op 20 juni 2004, à la Randy Newman te toondichten door Wim Opbrouck, en te zingen door diezelfde plus Els Dottermans.
Programma (bis)
(1|2)
er is onlangs een gast neergestoken
met een keppel op & een koppel
gasten zonder haar op hún kop
zijn in een asielcentrum vlakbij —
dat pourtant gesloten heet te zijn —
binnengekropen om wat moslims
af te motten in in kortrijk hebben
bleekscheten van hier een sri lankees
van ginder van zijn velo getrokken
en ik ben er toch niet gerust op dat
niet ook hier zo'n fundizot z'n eigen
doet ontploffen — tja: met onze haven
en zo? den diamant? & onz' boulevards
die maar open blijven liggen? want dat
is om van 't ontploffen — maar kom
ik zal het daar vandaag niet over hebben
de sfeer is er niet naar nietwaar 't is
tréffelijk weer voor de tijd van 't jaar
onze terrassen lopen goed en
politiek is niet voor poëzie
(en dat is goe — hoe meer grenzen
hoe liever — alles potdicht toe
zelfs in het uur van de literatuur:
onderscheid móet er zijn geeft toe
dat is alleen maar goe nietwaar?)
zelfs niek keef heeft het gezegd
— die teef —
in een interview in mijn gazet
dat politiek te vuil is om ervan
te zingen past op dat is alleen maar goe
zingt toch van Ongelukkige Liefdes en al eens
een nacht het Omgekeerde Daarvan & voor
de rest goed zuipen jongens! on the road!
wit poeier snuiven dat om naar
hier te komen vierentwintig uur
in iemand die ge niet eens kent
zijn gat heeft doorgebracht tiens!
— dat doet mij denken aan die
twintig chinezen doodgevroren
in een verduisterde koelcamion
vlak voor het gat van de chunnel
maar kom genoeg daarover
politiek is niets voor poëzie
(ge voelt dat toch? dat is iet dat
niet marcheert en dat is goe)
allez pakt nu zo'n debat over
'normen en waarden' sorry hoor
dat hoort hier echt niet thuis wie
heeft daarom gevraagd ik nie
'normen en waarden'? die moeten gewoon
oprotten het spijt me echt tenzij ze
zich poëtisch totaal assimileren tot
sonnetten over wormen en maden
en de milde schoonheid van verval
en mán: dat dan voorgelezen?
bij een goed glas wijn? door chris
lomme? gepresenteerd door piet piryns?
dát is poëzie dáár krijgt ge warm en
koud van want dat OVERSTIJGT de anekdote
dat gaat door merg en been dat brengt
vertroosting mee neenee daar kan geen
echte dooie tegenop & dat is alleen maar goe
(allez geeft toe ge voelt dat toch:
politiek is niets voor poëzie)
(2|2)
Nooit meer gedichten die
over gedichten gaan.
(waarom de poëzie
voorgoed heeft afgedaan
of nie en volgens wie
ze zelfs nooit heeft bestaan
tenzij in theorie
als burgerlijke waan
of als de relikwie
van janken naar de maan)
Nooit meer. (dat je ze moet verstaan
als het fait accompli
van een modern sjamaan
zeg maar poète maudit
dus haar moet ondergaan
als roes of therapie
omdat waaruit waaraan
want dat comme ça comme ci)
Nooit meer. (dat verzen zijn ontstaan
door de hypertrofie
van ons geslachtsorgaan
nadat de rebellie
van onze grootheidswaan
en geesteshysterie
de goden deed vergaan
in ruil voor het circuit
van de subsidiekraan)
Patata, patati —
van nu af aan, gedaan.
Noot meer gedichten die
over gedichten gaan.
(tenzij nu juist net die
die om dat 'nooit meer' gaan)
Bij de opening van Zuiderzinnen, Antwerps literair openluchtfestival, op 18 en 19 september 2004.