Stadsdichters
Dirigent
52 kaarten + foto
Binnen
Gedicht voor gelukkige mensen
Ons geheugen
Harmoniepark
Het pak
Zie:
Kies
Eerste lezers
Vuurtoren
Halverwege
Vrouw en kind
Brug
Buiten
Nieuwstad 14
Gedichten
Met de regelmaat van de klok verschenen er stadsgedichten van Bart Moeyaert in de krant, in het straatbeeld, op allerlei sites en podcasts. Gedichten die Moeyaert uitbracht in zijn functie als stadsdichter gingen vaak over gebeurtenissen in de periode van begin 2006 tot eind 2007 - zo ging "Vrouw en Kind" over de moorden die rond die tijd in Antwerpen plaatsvonden, "Kies" over de verkiezingen van 2006 en "Eerste lezers" over de Boekenbeurs - of over Antwerpen zelf, zoals "Vuurtoren", waarbij Moeyaert de Antwerpse Boerentoren laat fungeren als vuurtoren.
U kan nog steeds enkele van zijn stadsgedichten lezen op locatie. 'Dirigent' werd aangebracht op een muur in de Vlaamse Opera (Frankrijklei), het gedicht 'Binnen' ziet u bij het binnenkomen in bibliotheek Permeke (De Coninckplein) en in het FelixArchief (Oude Leeuwenrui) prijkt nog steeds 'Ons geheugen' tegen de muur.
Bart Moeyaert kreeg tezamen met Tom Lanoye en Ramsey Nasr een eredoctoraat voor algemene verdienste van de Universiteit Antwerpen waarmee de universiteit het fenomeen van het stadsdichterschap. “De UA kiest voor de stadsdichters omdat zij het stadsdichterschap op korte tijd krachtig hebben neergezet, ieder op hun eigen manier. Zo kreeg het stadsdichterschap in Antwerpen een grotere uitstraling dan in andere steden.”
De stadsgedichten werden opgenomen in Moeyaerts bundel ‘Gedichten voor gelukkige mensen’(Querido).
Stadsdichter 2006-2007
Moeyaert
Nieuwstad 14
Ik was bezoek dat langer bleef en anders sprak,
maar ik misstond niet in de kamer. Een beetje
als een schemerlamp die op den duur de sleutel kreeg.
ik deed niet ongezellig, en in mijn buurt was het
aan tafel minder leeg. Maar nog liet niemand na
mij af en toe te wijzen op mijn tong, mijn grond.
Dan noemden ze mij onverwacht weer anderman
en zonden mij naar huis, terwijl ik juist begon
te wennen aan de lucht en onderhand ook dacht
dat ik een hart veroverd had. Maar niets was
minder waar dan dat. Op tijd en stond werd
naar mijn stoel gekeken, gepolst of ik al wortel
schoot. Ik hield mijn mond en vond het krassen
van de meeuwen geen goed teken. Hoe kwam
het dat ik binnen zat en tegelijk nog buiten stond.
Het allereerste stadsgedicht van Bart Moeyaert werd in de ochtend van Gedichtendag 26 januari 2006, op de dag van zijn aanstelling als stadsdichter, de wereld ingestuurd. Het gedicht werd door Gazet van Antwerpen in zes talen op deurhangers gedrukt en op 30.000 exemplaren door vrijwilligers over de gehele stad verspreid. De titel 'Nieuwstad 14' verwijst naar het eerste adres in Antwerpen waar Bart Moeyaert heeft gewoond, dat was in 1988 en 1989.
Buiten
Op het behang was je met kerst al uitgekeken
en van verloren maandag herinner je je nog
dat je naar (appelbloesem) appelbollen vroeg
terwijl de wind over de Groenplaats joeg en
door je jas. Je was het met de bakkersvrouw
oneens toen ze de toestand van de wereld
vergeleek met rijzend deeg, vooral omdat
ze ook begon over het goede zit vanbinnen.
Je stampte met je voeten en gaf aan dat je
genoeg had van dat woord en onderhand
aan weinig anders dacht dan voorjaar en
wanneer dat zou beginnen. Te lang al zat je
binnen met de krant op schoot en in de haard
de as van weken. De kamer moest gelucht,
en het werd tijd dat je het zuchten zou verleren
op een terras als dit, straks, in de lente.
En kijk: nu je hier zit, waar kijk je naar,
wie kijkt naar wie, wie naar elkaar, en wie naar jou
en denk je af en toe ook aan de bakkersvrouw?
Het tweede stadsgedicht 'Buiten' werd in het weekend van 25 maart 2006 gelanceerd. Dat weekend versprong de klok naar het zomeruur, een feit dat bij de gedachte achter het gedicht past.
In het eerste verjaardagsweekend van bibliotheek Permeke bracht Bart Moeyaert het gedicht voor het eerst ten gehore op het officiële boekenbal in de Zoo op zaterdag 22 april en op het feestboekenplein op zondag 23 april. Brouwerij De Koninck schonk alle bezoekers die zondag in het Grand Café Permeke aan het De Coninckplein een echt Antwerps 'bolleke'. Vanaf 24 mei was het gedicht ook op verschillende terrasjes te lezen: Antwerpen Boekenstad en brouwerij De Koninck zorgden voor de realisatie van Barts idee en verspreidden vijfhonderdduizend bierviltjes met op de versozijde het gedicht.
Vrouw en kind
Was je niet liever thuisgebleven?
Had je de oceaan niet moeten laten,
breed als hij is, en heb je onze kou
dan nooit gehaat? Dichtbij de evenaar
is de maan een boot, een hand, een kom.
Daar kan wat in. Veel zorg. Hier niet.
Hier wast de maan als een doof oor.
Ze leunt en luistert niet. Je hebt de man
die jong maar moe was niet gekend.
Hij leed waarschijnlijk aan het draaien
van de aarde. Dat moet haast wel, als je
de waarde van de warmte vergeet en
op een middag vindt dat de zon nu
lang genoeg geschenen heeft. "Hoezo
heb je het koud. Last van mijn blik?
Koud om je hart? Koud als je valt?
Jij was hier nog niet eerder, wel.
Went het een beetje onderhand.
Heb je het naar je zin of niet. Vind je
dit land geen land voor jou misschien,
geen land van melk en honing.
Hoor ik je taal, hoor ik je heimwee,
hoor ik je, hoor ik je, het is je geraden,
van wie is dit kind?" Het duurt geen tel
en de stad is veranderd. Dat dacht ik
vannacht toen de maan hier een oog was,
en boven het land van je moeder een hand.
Een boot. Een kom. Ik vroeg me af
of jij ook na je dood blijft zorgen
voor het kind. En zal ik eens in jouw plaats
vragen wat een ander daarvan vindt?
Het derde stadsgedicht 'Vrouw en kind' schreef Bart naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen die zich op de middag van 11 mei 2006 in het centrum van Antwerpen voordeden; de achttienjarige Hans Van Temsche trok gewapend de straat op, schoot een Turkse vrouw neer en doodde Oulemata Niangadou, een Afrikaanse au-pair en Luna Drowart, het tweejarige Vlaamse meisje waar de vrouw voor zorgde. Het gedicht werd op 13 mei 2006 door Gazet van Antwerpen en De Standaard gepubliceerd. Bart Moeyaert las het gedicht ook voor tijdens de begrafenis van Luna.
Brug
Vooral dan 's nachts vraag ik me af
of ik er iets toe doe. Ben ik van nut.
Wat draag ik bij. Wie mist mij
als ik voor het licht wordt overlijd.
Ik haal bepaald geen troost uit
wat ik denk. Erg dwaas zie ik
de ochtend komen. Hij gaat tekeer.
Of ik vandaag bij wijze van ontbijt
weer uren voor het raam ga staan
en wacht tot iemand op de fiets
naar boven kijkt en naar me wuift.
Hoe is het mogelijk dat ik mijn tijd
aan schooien wil spenderen, terwijl
er van de stad in een twee drie
te leren valt dat de berg zand er is
omdat de put er komt. Het is een feit
dat alles nodig is, ook wat al jaren
smeekt om te verdwijnen. En als
iets dan wordt weggehaald, vergeet ik
al te gauw dat de eeuwigheid
toch weer de goede kant op heeft gestuurd.
Aan die gedachte schurk ik mij.
Behalve 's nachts. Dan wil ik ineens
weten hoelang voor altijd duurt.
Het vierde stadsgedicht 'Brug' was gepland voor eind juni 2006 en is toen uitgesteld en daarna nog eens uitgesteld, maar dan toch weer vervroegd. Zo gaat dat, als een gedicht bij een bouwwerk hoort waarvan de afbraak omstreden is. 'Brug' hoort bij de IJzeren Brug die 34 jaar geleden aan de Rooseveltplaats in Antwerpen werd gebouwd en toen 'voorlopig' werd genoemd.
Het gedicht werd op 2 augustus 2006, bij de start van de werken, gepubliceerd door Gazet van Antwerpen en was - in een ontwerp van Gert Dooreman - van 22 augustus tot 20 september 2006 te lezen op een zes meter hoog canvas op de plek waar de IJzeren Brug stond. Er werd ook een mooie affiche gemaakt met het stadsgedicht en een foto van de Ijzeren Brug.
Halverwege
Voor je verwijnt tussen de vouwen van de stroom
schijn je nog één keer om te kijken.
Mij is het niet bekend hoe lang.
Ik weet ook niet van welke kant je afscheid neemt.
Zeg je dag toren of dag flatgebouwen.
Je gaat, zoals je van een drempel glijdt.
Tenzij de wind meezit en verderop de hand verschijnt
van wie het hardste roept kom hier.
Daar staat je held dan op het droge.
Op welke wal voorspelt men niet.
De drenkeling die navertelt hoe weinig tijd hij had,
heeft weliswaar niet lang, maar niettemin
zelf ingeschat, hoe groot zijn kansen waren.
Werd het de overkant, werd het de muur.
Daar ging hij dan aan land.
'Halverwege' werd op 19 augustus 2006 ter gelegenheid van de Tall Ships Race door Gazet van Antwerpen gepubliceerd. Op de avond van 20 augustus werd het gedicht vlakbij het Antwerpse Sint-Annekestrand met een laserinstallatie op een reuzengroot watergordijn geprojecteerd, met Rechteroever en de aangemeerde schepen als decor.
Vuurtoren
Alles weten we van vuur: [1] hoe laat de zon opkomt,
[2] ondergaat, [3] hoe warm de wereld ergens is,
[4] wanneer vulkanen dreigen, [5] waarom een vlam
pas als het waait naar naaste buren overslaat, [6]
ongevraagd, [7] altijd hongerig naar hout, natuurlijk
vurenhout in het bijzonder, [8] dat kunstenaars
geen leven leiden zonder rood of zwartgeblakerd
hart, en [9] dat er mensen zijn die amper wijzen
of hup daar staat een man of vrouw in lichterlaaie,
[10] er is ook larie, bijvoorbeeld, rosse meisjes
kussen beter en spaanse pepers koken heter, maar
[11] verder is alles opgemeten, uitgerekend, zelfs
van de hel is vastgesteld hoe fijn de as zal zijn
van iedereen, en daarom juist is het verbazend
dat iemand uit een havenstad nog nooit heeft
stilgestaan bij wat het vuur in vuurtorens betekent:
[12] kom hier, [13] wij willen u in deze stad graag zien.
Op 15 september 2006 werd 'Vuurtoren' voorgesteld naar aanleiding van de 75ste verjaardag van de Boerentoren en de bijbehorende tentoonstelling ‘Hoger Higher Plus Haut’. Voor die gelegenheid veranderde de Boerentoren op verzoek van Bart Moeyaert een week lang in een vuurtoren.
Het gedicht lijkt op het eerste zicht een koude opsomming van feiten, maar Bart Moeyaert heeft het wel degelijk over de tweestrijd die sommige Antwerpenaars voeren. Enerzijds willen ze in een warme, hartelijke, grote havenstad wonen, maar anderzijds zijn ze bang voor de buitenwereld.
Op de avond van 15 september was in het groot te zien wat je in het klein op je computerscherm kon plaatsen: van het gedicht en de Boerentoren/vuurtoren werd een desktop en een geanimeerde screensaver gemaakt. Het gedicht was ook te verkrijgen als prentbriefkaart.
Kies
Bestaan kan iedereen.
Er zijn vraagt moed.
En wat de dichter doet
is pleiten voor het een.
Hij wil zijn leven niet
door wekkers laten leiden
of als een hond onthouden
dat hij kan slapen tot
het rinkelt naast zijn oor.
Hij bauwt niet na
wat hij soms uit
een mond hoort vallen
op tram acht, of met
een zwart kwast over
een smoel geschreven ziet.
Zelf houdt hij niet
van vlekken maken,
maar als het bot moet
stelt hij dingen scherp
zodat het snijdt.
Hij woelt en spit graag,
graaft de scherven
uit de klei, haalt het beste
wat er is naar boven,
ook al weet hij dat er
daardoor naast zijn hart
een stem blijft jeuken,
maar ach zo gaat dat
als de dingen moeilijk
worden en je bereid bent
met een pen van krijt
of kool te schrijven.
Hij is het best geplaatst
om iets over de gum
te zeggen, omdat hij
als geen ander weet
hoe leeg het is als hij
het blad omslaat, hoe snel
de fout, maar ook hoe klein
en hoe verlamd
een hand van angst.
En daarom juist blijft hij
in potlood denken,
want dat is volgens hem
het wezen van er zijn.
Bart Moeyaert schreef 'Kies' ter gelegenheid van 0110, de waaier van culturele evenementen voor verdraagzaamheid. Verschillende kranten en andere media pakken er in hun weekendeditie van 30 september mee uit. In zijn nieuwe stadsgedicht heeft Bart Moeyaert het over de morele plicht om te kiezen. Niet het klakkeloos overnemen van "wat hij soms uit een mond hoort vallen op tram acht", maar de beredeneerde afwegingen. Sommige dingen doe je in groep (grote manifestaties bijwonen!), andere doe je in stilte. 'Kies' is een aanvulling op 0110, want na het grote, gezamenlijke evenement moet iedereen zijn eigen keuze(s) maken.
Eerste lezers
met opa naar zaal een.
hij heeft een stok.
ik geen.
hij wijst mij aan,
buigt naar me toe
en zegt: hier is het oud.
zo oud als jij
maar dan maal tien.
ik zeg: dat wil ik zien.
met opa naar zaal twee.
hij koopt een boek.
ik niet.
het boek gaat over toen.
nu loopt u krom, zeg ik.
wat gaat u daar aan doen?
hij toont zijn hand en zegt:
zoek mij een boek van nu.
dan loop ik wel weer recht.
met opa in zaal drie.
hij wil een stoel,
ik wil een knie.
van hem krijg ik zijn schoot
en ook het boek van aap roos vis.
ik zeg: dat ken ik al.
hij zegt: dat kan geen kwaad.
nu heb je wat je weet
en weet je waar het staat.
met opa naar zaal vier.
hij raakt mij kwijt.
ik hem.
pas na een uur
komt het weer goed.
hij is erg blij en zegt:
jij boft.
kijk hier, een boek over een man
die niet vond wat hij zocht.
met opa weer naar huis.
hij leest niet snel.
ik wel.
net als de aap, de roos, de vis
snak ik naar lettergrepen.
voor je het weet
zeg ik: dit is zaal een.
blijf in mijn buurt, want dit is groot
en ik ben oud.
Het achtste stadsgedicht van Bart Moeyaert is vooral geschikt voor grootvaders en hun kleinkinderen. Het gedicht heet 'Eerste lezers', waarbij u zich de vraag kunt stellen wie die eerste lezers dan wel zijn. De volwassenen die voor het eerst lezen of de kinderen die voor het eerst hebben leren lezen? Moeyaert schreef het gedicht voor de 70ste verjaardag van de Boekenbeurs in Antwerpen. Die respectabele leeftijd duidt op een traditie, op het feit dat generaties elkaar al jarenlang de weg wijzen naar dit evenement. Het door Jan Vanriet geïllustreerde gedicht werd in Gazet van Antwerpen en De Standaard gepubliceerd en bij de officiële opening van de Boekenbeurs door Moeyaert voorgelezen.
Zie:
Niets is voor u. Niets is voor u bedoeld.
U wordt nochtans gewenkt. Onbekend is
onbemind. Dat is de naam voor alles
wat uw leven lastig maakt. Van jassen
vindt u vast de kraag het mooist. Het is
de heg die u graag hebt. Hij dient niet om
er overheen te kijken. Hij houdt uw adem
dichtbij uw gezicht. Van decemberdassen
heeft u er een paar. Het kan niet gauw genoeg
gaan vriezen. Dan mag u kop in kas het waaigat in.
Waarom zo bang. Het is vergissen wat ons bindt.
Het zijn de fouten die ons op elkaar doen lijken.
Zie: de spons erover. Zand. Als u van koud houdt,
denk aan januari. Dat is wat heet een fris begin.
'Zie:' werd voor het eerst voorgelezen op Gedichtendag 2007, op de Europese Gedichtenavond in het Antwerpse Vredescentrum, een plek waar dit gedicht zondermeer thuishoort.
Het pak
Een man mat zich een pak aan.
Het stond hem, maar het zat niet
als gegoten. Hij vond de snit,
de stof goed passen bij zijn stok,
zijn pijp. Hij kon zich 's ochtends
met gemak vermommen als een heer
en zo de lei op gaan. Alsof hij zich
in rozen hulde. Dat was slim.
Van zulke struiken is bekend dat ze
er zijn om naar te kijken, en voorts
alleen maar zout in wonden strooien,
omdat een ander zich graag pijnigt,
niet wil horen dat hij zeg maar
nooit zal ruiken als die man daar.
En schijnbaar niets drong tot hem
door. Zo geurde zijn tabak, zo zat hij
in zichzelf. Zo vielen plooien nu
eenmaal. Hij schreed langs huizen
die hij kende, hij sloop voorbij als hij
geen licht mocht zien, verkocht ons
lucht voor diamanten. Deed hij u zeer,
dan speet het hem. Dan had hij u
per ongeluk gestreeld. Wat overbleef
viel na te lezen. Dat was de zalf,
dat wist hij. Hij bleef zijn pak.
Zichzelf als man, zichzelf als heer.
Twee namen en drie delen.
Met het tiende stadsgedicht 'Het pak' schreef Bart Moeyaert een portret van de schrijver Willem Elsschot naar aanleiding van de 125ste verjaardag van Willem Elsschot. "Er is veel over Alfons De Ridder/Willem Elsschot gezegd, geschreven, gespeculeerd, geroddeld. Heel veel bronnen en brieven heb ik aangeboord, tot ik tot de conclusie kwam dat de man op foto's altijd ten voeten uit was wie hij was, en wat hij was: een man met twee namen, een man uit drie delen. Zo is het gedicht 'Het pak' gegroeid, gebaseerd op het drieledig pak dat hij zo goed als altijd droeg: de broek van de man, het vest van de zakenman, de jas van de schrijver. Waar en wanneer de man in de zakenman of schrijver overging is nooit echt helemaal duidelijk geworden, en omdat hij er graag over zweeg, is hij ook uitgegroeid tot zo'n mythische figuur. Waardoor ik weer weet dat zijn werk telt en niet wie hij - misschien - was."
Ons geheugen
We moeten ons geheugen niet aan dichters toevertrouwen.
Die brouwen er hun zinnen rond en zoeken dagenlang naar
oude woorden voor de sfeer. Ze maken brood graag ongedesemd,
zetten hun licht onder de korenmaat, en wetten messen
net alsof ze zelf de kerfstok hebben uitgevonden. Ze zijn niet in staat
om steden hexametrisch te verbouwen. Dan trekken ze
een kade recht en schrappen hele straten voor het rijm. Als het
in het metrum past leggen ze dokken droog of wallen bloot
en laten treinen rijden door een karrenspoor. De hele wereld
woont al eeuwen in hun mouwen. Ze zijn geweest wat wij ze
vragen. Ze dropten bommen op de Rex, ze waren jood, sinjoor,
en morgen vallen onze handen met de hunne samen. Ze zeggen:
tijd is was. We kunnen ons geheugen pas aan dichters
toevertrouwen, als alles is wat is, en zij zich aan de feiten houden.
Bart Moeyaert over 'Ons geheugen', zijn elfde stadsgedicht: "Mensen zijn van nature verhalenvertellers, of op z'n minst hebben ze oren naar sappige details, ook al zijn die dan niet helemaal waar. Als je het gedicht leest, uitgerekend op de plek waar het geheugen van Antwerpen is samengebracht, kun je nagaan of je het eens bent met het gedicht. Ben je een mens van feiten of schuw je de kleine leugen niet? En als je de feiten leest die in het gedicht worden aangehaald, ken je er dan de waarheid van? Weet je alles over de straten die verdwenen toen de Schelde werd rechtgetrokken? Weet je precies wat de V-bommen hebben aangericht? Weet je waar de kerfstok vandaan komt? Ken je de betekenis van een woord als 'jood' of 'sinjoor', en als je er echt niets vanaf weet, ga jer en dan zelf iets bij verzinnen? Om die reden ook wilde ik dat het gedicht niet binnen de muren van het FelixArchief zou blijven, maar dat het ook zou gedrukt worden op een bladwijzer, het ding dat eigenlijk dé geheugensteun bij uitstek is. Op de ene kant staat het gedicht, op de andere kant staan heel veel feiten."
Het gedicht werd - in een ontwerp van Gert Dooreman - aangebracht op een muur in de leeszaal van het Felixarchief.
Harmoniepark
Een man stapt van de Zoo naar het Steen
en blijft ongedeerd, dus dat kan. Een vrouw
op een bank leest het gras om haar heen
als een krant, dus dat kan. Een kind,
nog geen zes, vindt een munt en is blij,
dus dat kan. En bij een fontein vecht
een meisje om niets, dus dat kan. Naast
het spoor, naast een struik, naast de palm
van zijn hand rookt een jongen tabak, dus
dat kan. En het meisje dat vecht wint
de strijd en wint niets, maar dat kan,
want het ging haar vandaag om een
woord, dat was dus en het laatste en
kijk eens: dat kan. En de vrouw in het park
ziet het nieuws van de dag, dat haar man
ongestoord bij het Steen heeft gewacht
op de boot, dus dat kan. Dat haar zoon
in zijn rook aan zijn zus heeft gedacht,
en daarna per fiets naar het Kiel is gegaan
waar haar man ondertussen al was,
en het kind met de munt, en de dochter
dus ook, en waar zij werd verwacht
met tram twee en een kus, en dat kan.
Het twaalfde stadsgedicht van Bart Moeyaert 'Harmoniepark' is een antwoord op het gedicht 'Tram 11' van Herman De Coninck en benadrukt het feit dat mensen in een stad (en daarbuiten) in de mogelijkheid zijn om hun leven op elkaar af te stemmen, samen te leven.
Het gedicht werd gepubliceerd in Gazet van Antwerpen naar aanleiding van de herdenking van Herman De Coninck.
Gedicht voor gelukkige mensen
Van alle mensen die
het lachen is vergaan,
loopt een op de drie blind over je heen
en kijkt dan om.
De wereld is juist niet van iedereen,
dat slag.
De overige twee vallen niet op.
Hun armen bungelen halfstok.
Onder hun tong zit gram.
Ze kennen haast geen zinnen
zonder tss.
Zo zuinig zijn ze op hun lucht.
Je staat erin voor je het weet.
Heb ik iets van je aan misschien
is uit hun mond geen vraag.
Een wenk: kijk naast hun kleren.
Wijs naar elkaar, wijs naar
het water met de zon erboven.
Zeg blije dingen als:
wij moeten zeer de moeite zijn,
als zelfs de zee tot hier komt,
weggaat
en zich weer bedenkt.
Het dertiende stadsgedicht schreef Bart met de fontein van Christina Iglesias, die voor het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen ligt, in gedachten. "Het is me al vanaf het begin opgevallen dat mensen graag verpozen bij de fontein. Ze gaan op de trappen van het museum zitten, kijken naar het wassende of verdwijnende water. De Schelde heeft die uitwerking blijkbaar ook, alsof eb en vloed voor geluk kunnen zorgen. Dan valt me dikwijls op hoe mensen hun eigen geluk in de weg zitten, omdat ze juist niet de tijd nemen om rond te kijken, omdat ze zich nodeloos opwinden, iemand geen ruimte gunnen, denken dat ze de Keizer van Antwerpen zijn"
Binnen
Ze was twaalf en erg gehaast
om oud te zijn als nu, en nu
het zover is, herinnert ze
zich niet wat haar zo naar
de toekomst liet verlangen.
Ze weet alleen nog dat ze in
een opstel over later schreef:
ik word mijn eigen baas en
na een jaar ben ik zo binnen
als een huis. Het valt tegen
wat ze ziet nu ze naar binnen
kijkt vanaf de bank op het
De Coninckplein, en naast de
glasbak wacht tot er een fles
blijft staan waar nog geluk
in zit. Maar voorts is ze haar
eigen baas, als ze de mensen
met haar eigen hand naar
kleingeld vraagt en daarna
op pantoffels die van haar zijn
ergens weer een straat inslaat
en niemand nakijkt, zodat
ook niemand zich hoeft af
te vragen of ze een thuis heeft
waar haar schoenen staan.
'Binnen' schreef Bart Moeyaert naar aanleiding van de Nationale Dag van het Verzet tegen Armoede. Op zondag 21 oktober 2007 organiseerde de stad samen met het Antwerps Platform Generatiearmen (APGA) de Antwerpse dag van verzet tegen extreme armoede en met het gedicht sloot Bart de dag af. Het stadsgedicht kreeg een vaste plek in bibliotheek Permeke aan de inkom in een ontwerp van Gert Dooreman.
Dirigent
Als de regen traag blijft vallen
en het licht wordt als aan zee,
sluit de ochtend naadloos
op de avond aan. Dat klinkt
als somberheid, maar niet
per se. Je hoeft niet alles
in mineur te zingen. Je doet
de dingen met je beste been
vooruit. Aan donker zit altijd
een kant die glanst zoals
de natte straat. Het heet ook
hondenweer voor iets.
Is het niet grappig dat je
je evenwicht verliest bij het
schudden van je vacht.
Je weet dat oefenen niet
bij het leven hoort. Alles is
altijd voor echt. Je moet
de straat op en verdrinken,
je borstzak brandend van
het kaartje voor een stoel
dicht bij de dirigent. Hij wijst
je met het tillen van zijn
handen op het belang van
het moment.
Ter gelegenheid van de opening van de gerenoveerde Vlaamse Opera in Antwerpen schreef Bart Moeyaert het stadsgedicht 'Dirigent'. Het gedicht werd aangebracht op de muur van het ticketingkantoor aan de Frankrijklei in een ontwerp van Gert Dooreman.
52 kaarten
1.
Maak een tegel schoon.
Ga erop staan.
2.
Breng aarde aan.
Plant rozen.
3.
Zwaai naar een schip.
Gil bye.
4.
Is de boot lek, roei dan aan dek.
Help hozen.
5.
Let op wu rug.
Vertil u niet.
6.
Zinkt de boot toch,
red u dan niet, maar zwem.
7.
Zwem wat u kunt.
Zwem door.
8.
Schoolslag is slecht.
Blijf recht.
9.
Of overeind.
Of is een ander woord voor keus.
10.
Een keus is leuk.
Een keus is fun.
11.
Kies een spreuk.
Een Leitmotiv.
12.
Leer iets.
Bijvoorbeeld Duits.
13.
Duits is niet erg.
Dat spreekt de buurman van de Pool.
14.
De Pool kent een Roemeen.
Hij heeft een fiets.
15.
Te leen is lief.
Dat klinkt erg goed.
16.
Wat klinkt er botter dan:
'Je mag hem niet gebruiken, dief?'
17.
Van fietsen zijn er veel.
Ook dat klinkt goed.
18.
Wat klinkt er beter dan te voet
als er niet eens op iets met maar drie wielen wordt gelet?
19.
Kom overeind.
Blijf wakker.
20.
Sta ergens voor.
Uw hoofddoek, uw Madonna.
21.
Zing eens voor het loket.
Zing eens erachter.
22.
Vertel iets wat u nooit vertelde.
Doe het een keertje niet op de televisie.
23.
Vertel het mij.
Vertel het hem, van man tot man.
24.
Verhef uw stem.
Maar denk eerst na.
25.
Zit u hier graag.
Of zou u liever liggen?
26.
Vindt u een vraag vervelend?
Wilt u het antwoord voorgekauwd?
27.
De prak.
Zo heet het voer van alledag
28.
Niet alles wat wordt opgeschept
moet in uw bord.
29.
Bij het kaarten slaat u straks uw slag.
Dat is een troost.
30.
Troost u.
Troost iemand.
31.
U weet niet wat u meemaakt.
Dat is waar.
32.
We weten nooit waarin we zitten.
Verwikkeld in een kluwen van belangen.
33.
Beter zijn of liever nog de beste.
Uw adem staat ernaar, ocharm.
34.
Wat u vergeet, is bijna alles.
U wilt graag winnen.
35.
Hoe vaak herhalen we ocharm
terwijl we zinken, hozen.
36.
Versrikkeluk, zeggen de buren.
37.
Hier komen we nooit uit.
38.
Zou u geen tegel zoeken?
Erop staan?
39.
Iets eten?
Vis of vlees of groente,
breder reikt de keuze niet.
40.
Hoe gaat het met uw rozen?
Kijkt u er nog naar om?
41.
Naar mij?
Naar mij kijkt niemand om
als ik erop let of iemand kijkt.
42.
Ik sta graag stil.
Breng aarde aan, en water.
43.
Vergaren is des mensen.
44.
Heeft u nog energie voor mij, voor drie?
45.
Of meer?
Aan hoeveel denkt u als u hoort
dat er vele hongerigen zijn?
46.
Meer dan u wilt?
Wordt u nu stil en minder?
47.
Zult u straks nog te vinden zijn
voor poker of patience?
48.
Stemt het u mild,
een tegel van uzelf?
49.
Uw eigen rozen.
Dát klinkt pas als bezit.
50.
Uw spelletje met twee
51.
Uw spelletje geduld.
52.
Zet water op.
Voor thee.
'52 kaarten' is het laatste stadsgedicht én een afscheidscadeau van Bart Moeyaert. Hij schreef dit gedicht in opdracht van het Nationaal Museum van de Speelkaart / Tram 41 (Turnhout) en Antwerpen Boekenstad. Het kaartspel is vormgegeven door Gert Dooreman en geïllustreerd door Gerda Dendooven.
'52 kaarten' is het laatste stadsgedicht én een afscheidscadeau van Bart Moeyaert. Hij schreef dit gedicht in opdracht van het Nationaal Museum van de Speelkaart / Tram 41 (Turnhout) en Antwerpen Boekenstad. Het kaartspel is vormgegeven door Gert Dooreman en geïllustreerd door Gerda Dendooven.