compass.png

In innovatietrajecten wordt er geëxperimenteerd. Er worden innovatie oplossingen ingezet, daarvan wordt kritisch geleerd en vervolgens worden deze lessen ook met anderen gedeeld. In deze fase worden de ideeën uitgewerkt tot experimenten die vervolgens ook uitgevoerd worden. In deze fase is er niet per definitie meer sprake van één gezamenlijk proces waarin alle mensen van het innovatietraject tegelijk samenkomen op momenten. Elk team is verantwoordelijk voor de voortgang van het uitwerken van een experiment. Men bepaalt zelf hoe en wanneer men met het team samenkomt, op welke wijze etc. De projectleider van het innovatietraject houdt vinger aan de pols hoe het in de teams loopt. De procesbegeleiders zetten een stap terug in deze fase. Indien wenselijk kunnen zij nog binnen de teams begeleiding voorzien om een experiment uitwerking op punt te helpen stellen. Zij kunnen de projectleid(st)er ook ondersteunen in het houden van overzicht in het gehele innovatietraject. 

Een experiment heeft geen vaste vorm. Het kan gaan om het uitwerken van een subsidieproject, een business case, een lespakket, ... Met andere woorden, de diversiteit aan experimenten is groot, evenals het proces, methoden en technieken die ingezet worden om het experiment uit te werken (denk bijvoorbeeld aan een ‘customer journey’, een business model canvas, een mood board etc). Ze hebben wel gemeen dat ze tot verduurzaming van de stad leiden, middels co-creatie tot stand zijn gekomen en vernieuwend van karakter zijn. Ook voor experimenten geldt dat je leervragen hebt alvorens je het experiment uitvoert. Je wil gericht leren hoe iets werkt in de praktijk, we er gebruik van maakt, welke barrières en versnellende factoren je tegenkomt bij de uitvoering etc.

In deze fase gaat het ook om het haalbaar maken van een experiment, in termen van capaciteit, financiën, draagvlak, eventueel ook vergunningen etc. Dit soort processen kunnen, afhankelijkheid van de complexiteit van een experiment, soms maanden tot zelfs meer dan een jaar duren.

Innovatietrajecten hebben een duidelijk leerdoel, namelijk het leren omgaan met de veranderende samenleving en te leren hoe we de omslag naar een duurzame stad waarmaken. Dit gaat in de eerste plaats over leren wat er werkt en niet werkt in de experimenten. In dat opzicht is falen, het niet lukken van experimenten, ook toegelaten. Daar leren we veel van, het kan evengoed leiden tot nieuwe innovaties.

Naast oplossingen zorgen de trajecten en experimenten ook voor lange termijn relaties tussen stakeholders, waarbij kennisuitwisseling, nieuwe coalities en agendering van oplossingsrichtingen mee een verandering aandrijven naar een duurzamere stad.

         Fase 5 staat volop in het teken van het opzetten en uitvoeren van experimenten.

asset_2_2_300x.png (copy)

Wat/Waarom

scroll animatie
Fase 5: Experimenteren
Welke pilootprojecten gaan we in Antwerpen uitvoeren?

Stap 1: Uitwerken van experimenten

Experimenten worden door kleine teams opgezet en uitgevoerd. Deze teams werken op eigen kracht en tempo, maken zelf de planning etc. Een experiment-fiche, opgemaakt door de ‘trekker’ van het experiment, geeft houvast aan het proces. In zo’n fiche staat informatie over onder meer het doel, de opzet, organisatie en de planning van een experiment. De ervaring leert dat afhankelijk van het team, de grootte van het experiment, deze stap enkele weken tot zelfs een jaar kan duren (denk bijvoorbeeld aan het regelen van een grote Europese  financiering van een experiment).

 

Stap 2: Uitvoeren van experimenten

Nadat het experiment-ontwerp gereed is en de organisatie van het experiment op punt staat,  breekt een nieuwe fase aan. Experimenten worden uitgevoerd.

Er zal dan ook meer communicatie gaan plaatsvinden over het experiment. Nu breekt een spannende tijd aan: gaat de uitvoering zijn zoals verwacht? Wat leren we van de uitvoering, wat betreft drempels en hefbomen in de uitvoering? Wie bereiken we? Wat zijn de impact van het experiment? etc.

Deze leerervaringen worden zo goed mogelijk vastgelegd, mede gekoppeld aan de leervragen die in de experiment-fiche staan.

 

Stap 3: Leerervaringen van experimenten bundelen

Fase 5 staat volop in het teken van het opzetten en uitvoeren van experimenten. In deze fase wordt veel geleerd. De uitdaging schuilt erin om alle teams die bezig zijn met een experiment op te volgen en de geleerde lessen inzake de experimenten ook daadwerkelijk te capteren. Dit laatste wordt, door de grote aandacht voor  het tot uitvoering brengen van een experiment, vaak uit het oog verloren. Elk team heeft zijn eigen ritme en eigen uitdagingen, dat maakt dat het niet eenvoudig om als projectleider overzicht te houden. De experiment-fiches zijn hier een middel bij uitstek voor.. Trekkers van experiment-teams worden door de projectleider aangemoedigd dit fiche geregeld te updaten en te delen met hem/haar. Het is belangrijk om over de experimenten heen te zien wat er gebeurt; wat is de gezamenlijke impact van de experimenten op het vraagstuk? De theorie van verandering helpt ons om wat grip op de zaak te krijgen. Welke gewenste veranderingen worden nu in totaliteit in gang gezet, welke blijven uit, en waar zien we wellicht dat experimenten contraproductief werken? Juist in deze fase wordt veel geleerd en is het de moeite waard deze lessen te delen met een breder netwerk. Bovendien leiden successen tot (gewenst) kopieergedrag en dus opschaling. In deze fase nemen we de leeragenda eens systematisch door: welke inzichten hebben we nu opgedaan en zijn het delen waard?

Hoe

Tools

We rollen het plan verder uit en doen aan gerichte communicatie naar de vooropgestelde doelgroepen. Er valt veel te vertellen in deze fase: ideeën worden concreet gemaakt, er wordt van alles geleerd.

Communicatie

Intake
Voorbereiding
Verkenning
Ideecreatie
Experimenteren
Overdracht
frederikbeyens_sint_a...
Experiment Fiche
download_button_2.png (copy)
frederikbeyens_panelg...

Tussentijds Leermoment

Na iedere fase lassen we een tussentijds leermoment in, waarin we de drie leerinstrumenten er weer bij pakken (theorie van verandering, leeragenda, procesontwerp). 

Om je bevindingen in het procesontwerp te verwerken, kun de tool 'Stapkaartje Terugblik' gebruiken.

overdracht_wit.png
experimenteren_groen.png
ideecreatie_wit_1.png
verkenning_wit_2.png
voorbereiding_wit.png
intake_wit_2.png
Stapkaartje
Terugblik
download_button_2.png (Copy) (Copy) (copy1)

© Frederik Beyens

© Frederik Beyens

2.
Antwerpen
klimaatstad

Met de ondertekening van het eerste Europese ‘Burgemeestersconvenant’ in 2009 was de stad Antwerpen een van de eerste steden om de oorzaken van klimaatverandering aan te pakken op een lokaal niveau. Antwerpen engageerde zich om, in lijn met de Europese doelstellingen, minstens 20% minder CO2 uit te stoten tegen 2020, vergeleken met 2005, en om klimaatneutraal te zijn in 2050. ‘Klimaatneutraal’ zijn betekent dat we de bijdrage van de stad aan de klimaatopwarming herleiden tot 0 tegen 2050, door ervoor te zorgen dat we niet méér broeikasgassen1 uitstoten dan we kunnen opslaan. In het Klimaatplan 2020, dat na de ondertekening van het convenant werd opgesteld, lichtte de stad haar klimaatbeleid toe met daarin een hoger ambitieniveau voor de eigen stedelijke werking: tegen 2020 de CO2-uitstoot van de stad reduceren met 50%. 

In 2014 dan, ondertekende de stad het Europese Burgemeestersconvenant voor klimaatadaptatie ‘the Covenant of Mayors Adapt’. Met deze overeenkomst engageerden we ons tot ‘klimaatadaptatie’. Dit betekent dat we de stad willen wapenen tegen de impact van de klimaatverandering en de nodige maatregelen nemen in alle lopende plannen en processen. Het Klimaatplan 2020 werd dan ook geactualiseerd in 2015. De adaptatiemaatregelen in dat klimaatplan kaderen ook in het Belgische Nationaal Adaptatieplan 2017-2020, het Vlaams adaptatieplan 2013-2020 en het Provinciaal Klimaatadaptatieplan 2016. 

         Fase 5 staat volop in het teken van het opzetten en uitvoeren van experimenten.

asset_2_2_300x.png (copy)

In 2017 ging de stad nog een stap verder. Klimaatneutraal zijn tegen 2050 en minstens 40% minder CO2 uitstoten tegen 2030, was de motivatie om het nieuwe ‘Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie’ te ondertekenen. Met het Klimaatplan 2030 willen we de ambitie voor onszelf opdrijven. De stad liet het potentieel voor stedelijke CO2-reductie onderzoeken. Gebaseerd op deze onderzoeksresultaten, willen we de uitstoot van CO2 tegen 2030 verminderen met 50 tot 55% vergeleken met 2005 (zie de onderbouwingsnota, bijlage 2). Dit is tot 15% meer dan wat Europa vooropstelt in het Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie en in lijn met de ambitie die spreekt uit de Europese Green Deal2. Als de stad haar voorbeeldfunctie verder zet, en stakeholders kan engageren om zich mee in te zetten voor een moderne, groene en leefbare stad, is dit reductiedoel voor 2030 een realistisch doel voor Antwerpen. Ook nu willen we zelf het goede voorbeeld geven door te streven naar een grotere reductie binnen de eigen stedelijke werking. Bij de ondertekening van het convenant werd ook gesteld dat we de stad klimaatrobuust willen maken tegen 2050.  

Het Vlaamse Energie- en Klimaatplan, onderdeel van het Nationaal Energie- en Klimaatplan, het federale regeerakkoord en de Europese Green Deal geven beslist een extra duw in de rug. De mitigatiemaatregelen uit het Antwerpse Klimaatplan 2030 dragen ook bij tot de realisatie van de klimaatdoelen die op deze niveaus worden gesteld.  

Wat/Waarom

In innovatietrajecten wordt er geëxperimenteerd. Er worden innovatie oplossingen ingezet, daarvan wordt kritisch geleerd en vervolgens worden deze lessen ook met anderen gedeeld. In deze fase worden de ideeën uitgewerkt tot experimenten die vervolgens ook uitgevoerd worden. In deze fase is er niet per definitie meer sprake van één gezamenlijk proces waarin alle mensen van het innovatietraject tegelijk samenkomen op momenten. Elk team is verantwoordelijk voor de voortgang van het uitwerken van een experiment. Men bepaalt zelf hoe en wanneer men met het team samenkomt, op welke wijze etc. De projectleider van het innovatietraject houdt vinger aan de pols hoe het in de teams loopt. De procesbegeleiders zetten een stap terug in deze fase. Indien wenselijk kunnen zij nog binnen de teams begeleiding voorzien om een experiment uitwerking op punt te helpen stellen. Zij kunnen de projectleid(st)er ook ondersteunen in het houden van overzicht in het gehele innovatietraject. 

Een experiment heeft geen vaste vorm. Het kan gaan om het uitwerken van een subsidieproject, een business case, een lespakket, ... Met andere woorden, de diversiteit aan experimenten is groot, evenals het proces, methoden en technieken die ingezet worden om het experiment uit te werken (denk bijvoorbeeld aan een ‘customer journey’, een business model canvas, een mood board etc). Ze hebben wel gemeen dat ze tot verduurzaming van de stad leiden, middels co-creatie tot stand zijn gekomen en vernieuwend van karakter zijn. Ook voor experimenten geldt dat je leervragen hebt alvorens je het experiment uitvoert. Je wil gericht leren hoe iets werkt in de praktijk, we er gebruik van maakt, welke barrières en versnellende factoren je tegenkomt bij de uitvoering etc.

In deze fase gaat het ook om het haalbaar maken van een experiment, in termen van capaciteit, financiën, draagvlak, eventueel ook vergunningen etc. Dit soort processen kunnen, afhankelijkheid van de complexiteit van een experiment, soms maanden tot zelfs meer dan een jaar duren.

Innovatietrajecten hebben een duidelijk leerdoel, namelijk het leren omgaan met de veranderende samenleving en te leren hoe we de omslag naar een duurzame stad waarmaken. Dit gaat in de eerste plaats over leren wat er werkt en niet werkt in de experimenten. In dat opzicht is falen, het niet lukken van experimenten, ook toegelaten. Daar leren we veel van, het kan evengoed leiden tot nieuwe innovaties.

Naast oplossingen zorgen de trajecten en experimenten ook voor lange termijn relaties tussen stakeholders, waarbij kennisuitwisseling, nieuwe coalities en agendering van oplossingsrichtingen mee een verandering aandrijven naar een duurzamere stad.

asset_2_2_300x.png (copy1)

         Antwerpen haalde de Europese doelstelling: een daling van -21,4% CO2 in 2018 tegenover 2005 in plaats van de vooropgestelde -20%.

Klimaatplan 2030 en de bedrijven onder het Emissiehandelssysteem

Als we een stand van zaken geven van de uitstoot op het Antwerpse grondgebied zullen bedrijven die onder het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) vallen ontbreken. Dit ETS-systeem legt, voor de bedrijven die eronder vallen, op EU-niveau een jaarlijks dalend emissieplafond vast met emissierechten die geveild worden en onderling verhandeld. Emissies van bedrijven die onder ETS vallen, worden niet meegenomen in de  burgemeestersconvenanten en zijn doelstellingen en komen daardoor dus ook niet aan bod in dit klimaatplan. Het stijgen of dalen van deze emissies op Antwerps grondgebied wijzigt ook niets aan de stapsgewijze afbouw van deze emissies op Europees niveau die hoe dan ook vastligt. Het kan juist goed zijn dat nieuwe investeringen binnen de ETS-industrie in de Antwerpse haven plaatsvinden in plaats van elders. Immers, hier in Antwerpen beschikken we over meer mogelijkheden om via synergiën  de CO2-voetafdruk van de industriële productie systematisch verder te verkleinen. Bijvoorbeeld: door energie- en afval-grondstofcascades op te zetten of via infrastructuur voor CO2-afvang,-transport en -recyclage. De kansen die hier liggen om energie-efficiënter te produceren dan elders, vergroten de toegevoegde waarde die binnen de Europees vastgelegde milieugebruiksruimte kan worden voortgebracht. 

Al de overige veroorzakers van broeikasgasemissies zitten vervat in de niet-ETS sector. Deze sector omvat onder andere huishoudens, de dienstensector, transport en het deel van de industrie dat niet onder de ETS-regelgeving valt. De uitstoot van de niet-ETS-sector wordt wel meegenomen in de burgemeestersconvenanten en dus ook in dit Klimaatplan 2030.

Het uitsluiten van de ETS-industrie in dit Klimaatplan wil echter niet zeggen dat de Antwerpse haven, waar het gros van de ETS-industrie op het Antwerpse grondgebied gevestigd is, geen enorme troeven biedt voor het Antwerpse klimaatbeleid ten aanzien van de niet-ETS sectoren. De Antwerpse haven is namelijk een belangrijke partner van de stad die we actief willen betrekken in een samenwerking om een gedegen en ambitieus klimaatbeleid uit te voeren. Indien slim aangewend, biedt precies die havengemeenschap, als knooppunt van verkeers-, energie-, materialen-, kennis- en datastromen, enorme troeven voor het Antwerps klimaatbeleid. Tot deze potentiële troeven behoren onder andere: het hergebruik van de huidige restwarmte, het opwekken van wind- en zonne-energie, de mogelijkheden voor CO2-afvang, -transport en –recyclage die ook kansen creëert voor niet-ETS activiteiten3, de modal shift rond vervoer, een hub voor duurzaam geproduceerde brandstoffen, de productie van hoogwaardige en recycleerbare kunststoffen en circulariteit.

2.1.1 Rapportering van de CO2-uitstoot in cijfers

Antwerpse CO2-uitstoot sneller gedaald dan gepland

Ter herinnering: de doelstelling van het eerste Burgemeestersconvenant is 20% minder CO2-uitstoten (dan in 2005) tegen 2020. De meest recente cijfers van 2018 tonen in vergelijking met 2005 een daling van -21,4%, of 2.799 kTon CO2-equivalenten4. Alle sectoren tekenen reducties op, behalve de transportsector en meer specifiek het wegverkeer. Bij huishoudens zien we een reductie van 37%, de niet-ETS industrie doet nog beter met bijna een halvering (43,6%) van haar uitstoot.

De stedelijke diensten (inclusief vloot) verminderden hun CO2-uitstoot met wel 38% ten opzichte van 2005. Dit laatste betekent dat zij al dichtbij de doelstelling van -50% tegen 2020 staan. Voor meer details verwijzen we u graag door naar het rapport van de emissie-inventaris

figuur_1.jpg

Figuur 1: CO2-uitstoot in de verschillende sectoren

figuur_2.jpg

Figuur 2: CO2-uitstoot in de verschillende stedelijke diensten

Op schema voor de productie van hernieuwbare energie

De stad Antwerpen wilde in 20205 13% van de totale elektriciteitsvraag  uit hernieuwbare energie produceren op het stedelijk grondgebied. In 2018 werd er lokaal 19,6% elektriciteit opgewekt (458 GWh), waarvan 325 GWh of 14,0 % in de vorm van hernieuwbare elektriciteit. Dat betekent dat de stad een inhaalbeweging heeft gedaan en in 2018 deze doelstelling behaald heeft.

Energieverbruik

Tegen 2020 wilde de stad 20% minder energie verbruiken. In 2018 bereikte Antwerpen een reductie van 6,8% door besparingen bij huishoudens (-28%), de industrie (-17%) en de stedelijke diensten (-17%). In andere sectoren zoals handel en diensten (+4%), transport (+13%), en energieproductie (+8%) neemt de vraag nog toe.

De stad beperkt de CO2-uitstoot door het energieverbruik van wonen, werken, verkeer, tertiaire sector en niet-ETS-industrie te verminderen en de energie te verduurzamen. In de volgende hoofdstukken leest u voor de specifieke sectoren in meer detail waarover dat dan gaat.

figuur_3-01.jpg

2.1.2 Rapportering van adaptatiemaatregelen om de effecten van klimaatverandering te beperken

Tegen 2030 willen we Antwerpen op de kaart zetten als meest leefbare stad van het land. Verder willen we de doelstelling nastreven om tegen  2050  klimaatrobuust te zijn. Dit betekent dat de stad voldoende bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering.

In 2014 tekende de stad voor het eerst de ‘Covenant of Mayors Adapt’, het Burgemeestersconvenant voor klimaatdaptatie. De eerste rapportering over de stand van zaken van het Antwerps adaptatiebeleid gebeurde in 2015, bij de actualisering van het Klimaatplan 2020. De rapportering gebeurt op basis van een evaluatie waar de stad zich bevindt t.a.v. een  ‘adaptatie-cyclus’ van beleidsstappen, zie onderstaande figuur. In 2015 lag de klemtoon op stappen 2 en 3, risicoanalyses en het identificeren van maatregelen en een eerste implementatie in pilootprojecten. Vandaag zitten we in stappen 4 en 5: het implementeren van adaptatiemaatregelen in alle generieke plannen (Strategisch Ruimteplan Antwerpen, Waterplan, Groenplan,…) en het opschalen van geleerde lessen uit de pilootprojecten in ontwerpprincipes (‘mainstreaming’).

image-1.jpg

Studies zorgden voor onderbouwde beleidsplannen

Sinds 2014 liet de stad heel wat studies uitvoeren door gespecialiseerde kennisinstellingen en onderzoeksbureaus. Er werd gekozen om jaarlijks thematisch onderzoek te doen over de belangrijkste klimaatuitdagingen:

  • hittestress in de stad
  • droogteproblematiek 
  • lokale neerslag-klimaat en de impact op wateroverlast in de stad
  • overstromingen vanuit lokale waterlopen
  • overstromingen vanuit de Schelde door zeespiegelstijging en stormopzet (uit Sigmaplan)

De studies brengen niet alleen de impact (vb. overstromingen, hittestress…) in kaart. Ze kijken ook waar en in welke mate de stad kwetsbaar is voor deze fysieke impact op infrastructureel, sociaal, ecologisch of economisch vlak. De studies geven ook aan welke maatregelen er kunnen worden genomen om de impact te milderen op generiek niveau. Deze inzichten/aanbevelingen werden verankerd in beleidsdocumenten als het Waterplan, Groenplan en de inspiratienota Strategisch Ruimteplan Antwerpen of verfijnd in bestaande instrumenten zoals de bouwcode. Ook op locatie-specifiek niveau werden er beleidsaanbevelingen gedaan die meegenomen werden in concrete stadsontwikkelingsprojecten en adviezen.

Pilootprojecten zorgen voor een klimaataanpak op maat van Antwerpen

De stad heeft echter de keuze gemaakt om niet te wachten met een volledige klimaatanalyse om dan pas op het terrein aan de slag te gaan. Uit de studies kwamen al een aantal kwetsbare locaties aan het licht (vb. Hoekakker, Antwerpen Noord, Brederodewijk…). Ook waren er een aantal strategische stadsontwikkelingsprojecten opgestart waarmee grote klimaatwinsten geboekt konden worden (vb. Zuiderdokken, Groenplaats, Slachthuissite,…). In deze ‘pilootprojecten’ werd er volop geëxperimenteerd met ambities, technische innovaties en werd ervaring opgedaan in  stedenbouwkundige, juridische en financiële ontwikkelingsstrategieën voor het adaptatiebeleid. Deze kennis maakt het mee mogelijk om de stedelijke ambities scherp te stellen en om ontwerpprincipes mee te nemen en op te schalen in generieke beleidsplannen en  projecten in de stad. Daarom is de ‘adaptatie-cyclus’ van de stad niet een eenmalige cyclus, maar een herhalend proces van bijstellen van kennis en beleid. 

Op basis van al de opgedane kennis en de verschillende ervaringen en leerlessen, willen we nu samen met de stadsgemeenschap nog verder gaan om zo Antwerpen tegen 2030 op  de kaart te zetten als meest leefbare stad van Vlaanderen.

2.2 Antwerpen op weg naar klimaatneutraliteit

In de volgende vier hoofdstukken geven we aan hoe Antwerpen door energiebesparing in woningen, een andere manier van verplaatsen, efficiënter energiegebruik in diensten en industrie en de inzet van andere energiebronnen de broeikasgasuitstoot tegen 2030 minstens wil halveren. Dit om de stad op koers te zetten naar klimaatneutraliteit tegen 2050.

fig_04_reductiepad.png

De onderbouwingsnota in bijlage 2 geeft aan welke reducties de voorgestelde maatregelen binnen elk van de vier genoemde domeinen opleveren. Deze onderbouwingsnota laat ook zien hoe de verschillende maatregelen zich verhouden ten opzichte van het Vlaamse beleid en de Vlaamse doelstellingen en omvat ook een sensitiviteitsanalyse waarin onderzocht wordt hoe gevoelig het plan is aan wijzigende omstandigheden. 

De doelstellingen en indicatoren in de onderbouwingsnota vloeien voort uit toekomstscenario’s die in de voorbereiding van dit klimaatplan werden uitgewerkt, gebaseerd op veronderstellingen voor bepaalde trends, zoals bijvoorbeeld de evolutie van de renovatiegraad, van de verkeerstoename, of de doorbraak van bepaalde technologieën en de mate waarin die door acties en maatregelen uit het Klimaatplan 2030 zullen worden beïnvloed. Niet alle trends zijn perfect voorspelbaar. Sommige gehanteerde veronderstellingen zullen in de loop der jaren verkeerd blijken te zijn. In het ene geval zal dit leiden tot een slechter dan verhoopt resultaat, in het andere tot een beter. Een tegenvaller in één domein, bijvoorbeeld minder warmtepompen dan ingeschat, kan gecompenseerd worden door een meevaller elders, bijvoorbeeld meer warmtenetaansluitingen dan nu voorzien. Het Antwerpse Klimaatplan 2030 is in die zin ambitieus, maar ook robuust omdat het globale einddoel haalbaar is zonder afhankelijk te zijn van één individuele doelstelling. 

De weergegeven cijfers en indicatoren zijn daarom ook niet te beschouwen als absolute doelwaarden, wel als richtinggevend en steeds te bekijken als relatief in het geheel. Om alle indicatoren goed te kunnen opvolgen zal de stad Antwerpen nog werk maken van de ontwikkeling van een ‘dashboard’. Hierdoor zal de stad in staat zijn om het klimaatbeleid goed te monitoren, tijdig bij te sturen en actie te ondernemen indien nodig.

Meer details over alle doelstellingen zijn terug te vinden in de onderbouwingsnota in bijlage 2.

Volgende figuur geeft de te realiseren CO2-reducties per domein weer en het relatief aandeel daarvan in het halen van de globale reductie die tegen 2030 nodig is.

fig_06_reductie_per_hoofdstuk.jpg
fig_05_01.jpg

Figuur 4: CO2-reductie per hoofdstuk (geconsolideerd)

fig_05_02.jpg

Figuur 5: Bijdrage per hoofdstuk aan de globale CO2-reductie (geconsolideerd)

Verder uitgesplitst naar type maatregelen per hoofdstuk levert dit het volgend beeld op:

Figuur 6: CO2-reductie per hoofdstuk

fig_07_bijdrage_per_hoofdstuk.jpg

Figuur 7: Bijdrage per hoofdstuk aan de globale CO2-reductie 

Dit overzicht toont duidelijk het belang aan van de renovatie van gebouwen. Het energiezuiniger maken van woningen en gebouwen in de dienstensector (zoals winkels, kantoren en ziekenhuizen) levert meer dan één derde van de nodige CO2-reducties op. Het verduurzamen van de energievoorziening (door benutting van restwarmte via warmtenetten, warmtepompen, de uitbouw van zon- en windenergie en de inzet van alternatieve brandstoffen) zorgt voor zo’n 60% van de noodzakelijke broeikasgasreducties. Het belang van de modal shift naar andere vervoerswijzen en de verbetering van de energie-efficiëntie van de industrie die niet onder het emissiehandelssysteem valt, is eerder beperkt. 

1 De belangrijkste broeikasgassen zijn CO2, methaan (CH4), lachgas en waterdamp. We hebben het in dit plan echter vaak over CO2-uitstoot omdat deze de overgrote meerderheid uitmaken van de broeikasgassen op het Antwerpse grondgebied.

2 De Europese Green Deal wil Europa tegen 2050 klimaatneutraal maken. Het is het programma van de Europese Commissie Von der Leyen.

3 De aanwezigheid van de petrochemische cluster in de haven zorgt voor belangrijke emissies van CO2. Door de schaal en verschepingsmogelijkheden is het een zeer geschikte locatie om klimaatvriendelijke technologieën te onplooien voor afvang en recyclage van CO2 in nieuwe feedstock of afvoer en berging in verder afgelegen lege gasvelden in de Noordzee.

4 CO2 is het referentiegas, waartegen het equivalent van andere broeikasgassen wordt gemeten.

5 Klimaatplan 2020 Stad Antwerpen

Digitale publicaties

Blader hier door onze bibliotheek van digitale magazines, brochures, gidsen en andere publicaties.
Volledig scherm