compass.png

In de vierde fase ontwerpen we ideeën die een antwoord bieden op de uitdagingen uit fase 3. Dat doen we zelden alleen. Op basis van een geselecteerde set ideeën uit deze fase worden in de navolgende fase experimenten uitgewerkt. 

In fase 4 gaan we eerst op zoek naar ideeën. We kijken ook om ons heen, welke oplossingen worden er elders ingezet en zijn die interessant voor onze context? In deze ‘divergente’ fase laten we alle ideeën nog intact.

Vervolgens als de idee-oogst is binnengehaald, gaan we kijken welke ideeën elkaar kunnen versterken en staan we stil bij vragen als:

  • Welke ideeën passen goed in de uitdaging die centraal staat?
  • Welke ideeën kennen al draagvlak  en eigenaarschap?
  • Welke ideeën kunnen uitgewerkt worden tot implementeerbare ideeën? En wie en wat is daarvoor nodig?

In deze fase heb je niet alleen denkers maar ook doeners, ondernemende mensen, nodig. Mensen die lef hebben en hun nek durven uitsteken voor iets nieuws. Wellicht tref je nu al mensen die iets willen doen. Mensen die enthousiast worden van het opzetten van een pilot-project in de navolgende fase. Geef die mensen zeker de ruimte. Denk met hen mee na over hoe ze van een tof idee een concreet concept kunnen maken. Misschien hebben ze daar ook hulp van de stedelijke organisatie bij nodig (denk aan vergunningen, kennis, regelluwe zones etc).

Om tot oplossingen te komen, gebruiken we dus de innovatiekracht van ons netwerk in ontwikkeling. We organiseren diverse co-creatie interventies. Denk aan ideeworkshops, prijsvragen, wedstrijden, en design sprints (een vijfdaags innovatietraject waarin je van uitdaging richting concrete ideeën en prototypes werkt die tijdens de laatste sprintdag aan groter publiek ter reflectie worden getoond). In deze fase loont het ook om breed te gaan screenen wat er al elders aan innovaties is ingezet. Deze realisaties worden ter inspiratie en verdieping aan relevante doelgroepen voorgelegd.

         We kijken kritisch naar het inhoudelijk resultaat en de impact hiervan.

asset_2_2_300x.png (copy)

Wat/Waarom

scroll animatie
Fase 4: Ideecreatie
Hoe kunnen we de uitdagingen aanpakken?

Stap 1: Voorbereiding van interactieve momenten

We denken eerst goed na wie we bij deze fase willen betrekken. We borduren daarbij voort op de inzichten uit de voorgaande fase: we krijgen tijdens de vorige fase een inzichte welke mensen en organisaties pilot-projecten kunnen opzetten in het kader van het centrale vraagstuk. We nodigen deze mensen vervolgens met een heldere toelichting inzake het innovatietraject uit voor de interactieve momenten die gaan komen.


Stap 2: Uitvoeren van interactieve momenten

We organiseren diverse interactieve momenten. Indien procesbegeleiders zijn aangesteld, zullen zij een groot deel van de facilitatie voor hun rekening nemen. Belangrijk is dat de uitkomsten van deze co-creatie vastgelegd worden.

 

Stap 3: Balans Opmaken ideecreatie

Aan het einde van fase 4 gaan we het inhoudelijk resultaat tot dan toe bekijken. Welke ideeën worden naar voren geschoven? Gelet op de theorie van verandering, welke hefbomen voor verandering adresseren deze ideeën? Missen we bepaalde hefbomen? Is het lastig om voor bepaalde  hefbomen oplossingen te vinden?

We denken ook nu al na over de impact van de oplossingen. Stel we voeren een oplossing uit, wat zijn dan de gevolgen voor het vraagstuk? Waar zien we verbeteringen en verduurzaming optreden? En waar juist niet? En wat kunnen we daaraan doen? Wat zijn interessante combinaties van oplossingen?

Ook bekijken we kritisch het netwerk dat ontstaat. Hebben we de juiste spelers om tafel die we nodig hebben om de gewenste veranderingen te bewerkstelligen? Wie missen we en moeten we zeker nog uitnodigen of gericht één op één benaderen?

Inmiddels krijgen we ook beter zicht op het innovatieproces zelf. Gaan de nog geplande interventies (denk aan workshops, gesprekken etc) voldoende zijn? Gaan we met deze interventies voldoende en de juiste mensen bereiken? Moeten we ons procesontwerp wellicht bijstellen?

Vergeet ook de interne verankering (bij de eigen organisatie) in deze stap niet! Waar hebben we zeker nog het inzetten draagvlak nodig om straks te kunnen experimenteren?

En pak ook zeker nog even de leeragenda erbij. Kunnen we bepaalde vragen al beantwoorden met de inzichten die we tot nu toe hebben vergaard?

Hoe

Tools

Ook in deze fase kunnen we de inhoudelijke voortgang intern en extern communiceren. We kunnen bepaalde ideeën al een gezicht geven. Interviews met trekkers of ontwerpers van ideeën werken versnellend. Een ‘wat als … ‘ -communicatie rond ideeën maakt ze vaak al wat tastbaarder en brengt vaak nieuwe teamleden mee rond de tafel. Ze prikkelen om mee te doen en laten zien dat innovatietrajecten naar concrete tastbare resultaten kunnen werken. De communicatiestrategie dient als kompas.

Communicatie

Intake
Voorbereiding
Verkenning
Ideecreatie
Experimenteren
Overdracht
dsc7643-2.jpg

Tussentijds Leermoment

Na iedere fase lassen we een tussentijds leermoment in, waarin we de drie leerinstrumenten er weer bij pakken (theorie van verandering, leeragenda, procesontwerp). 

Om je bevindingen in het procesontwerp te verwerken, kun de tool 'Stapkaartje Terugblik' gebruiken.

Stapkaartje
Terugblik
download_button_2.png (Copy) (Copy) (copy1)
frederikbeyens_sint_anna_plage_hotspot-77_1.jpg

© Frederik Beyens

Inspiratie nodig? Neem dan eens een kijkje in de toolkit van OPSI, of in die van Nesta.

overdracht_wit.png
experimenteren_wit.png
ideecreatie_groen.png
verkenning_wit_1.png
voorbereiding_wit.png
intake_wit_2.png

© Merel Riechelman

2.
Antwerpen
klimaatstad

Met de ondertekening van het eerste Europese ‘Burgemeestersconvenant’ in 2009 was de stad Antwerpen een van de eerste steden om de oorzaken van klimaatverandering aan te pakken op een lokaal niveau. Antwerpen engageerde zich om, in lijn met de Europese doelstellingen, minstens 20% minder CO2 uit te stoten tegen 2020, vergeleken met 2005, en om klimaatneutraal te zijn in 2050. ‘Klimaatneutraal’ zijn betekent dat we de bijdrage van de stad aan de klimaatopwarming herleiden tot 0 tegen 2050, door ervoor te zorgen dat we niet méér broeikasgassen1 uitstoten dan we kunnen opslaan. In het Klimaatplan 2020, dat na de ondertekening van het convenant werd opgesteld, lichtte de stad haar klimaatbeleid toe met daarin een hoger ambitieniveau voor de eigen stedelijke werking: tegen 2020 de CO2-uitstoot van de stad reduceren met 50%. 

In 2014 dan, ondertekende de stad het Europese Burgemeestersconvenant voor klimaatadaptatie ‘the Covenant of Mayors Adapt’. Met deze overeenkomst engageerden we ons tot ‘klimaatadaptatie’. Dit betekent dat we de stad willen wapenen tegen de impact van de klimaatverandering en de nodige maatregelen nemen in alle lopende plannen en processen. Het Klimaatplan 2020 werd dan ook geactualiseerd in 2015. De adaptatiemaatregelen in dat klimaatplan kaderen ook in het Belgische Nationaal Adaptatieplan 2017-2020, het Vlaams adaptatieplan 2013-2020 en het Provinciaal Klimaatadaptatieplan 2016. 

         We kijken kritisch naar het inhoudelijk resultaat en de impact hiervan.

asset_2_2_300x.png (copy)

In 2017 ging de stad nog een stap verder. Klimaatneutraal zijn tegen 2050 en minstens 40% minder CO2 uitstoten tegen 2030, was de motivatie om het nieuwe ‘Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie’ te ondertekenen. Met het Klimaatplan 2030 willen we de ambitie voor onszelf opdrijven. De stad liet het potentieel voor stedelijke CO2-reductie onderzoeken. Gebaseerd op deze onderzoeksresultaten, willen we de uitstoot van CO2 tegen 2030 verminderen met 50 tot 55% vergeleken met 2005 (zie de onderbouwingsnota, bijlage 2). Dit is tot 15% meer dan wat Europa vooropstelt in het Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie en in lijn met de ambitie die spreekt uit de Europese Green Deal2. Als de stad haar voorbeeldfunctie verder zet, en stakeholders kan engageren om zich mee in te zetten voor een moderne, groene en leefbare stad, is dit reductiedoel voor 2030 een realistisch doel voor Antwerpen. Ook nu willen we zelf het goede voorbeeld geven door te streven naar een grotere reductie binnen de eigen stedelijke werking. Bij de ondertekening van het convenant werd ook gesteld dat we de stad klimaatrobuust willen maken tegen 2050.  

Het Vlaamse Energie- en Klimaatplan, onderdeel van het Nationaal Energie- en Klimaatplan, het federale regeerakkoord en de Europese Green Deal geven beslist een extra duw in de rug. De mitigatiemaatregelen uit het Antwerpse Klimaatplan 2030 dragen ook bij tot de realisatie van de klimaatdoelen die op deze niveaus worden gesteld.  

Wat/Waarom

In de vierde fase ontwerpen we ideeën die een antwoord bieden op de uitdagingen uit fase 3. Dat doen we zelden alleen. Op basis van een geselecteerde set ideeën uit deze fase worden in de navolgende fase experimenten uitgewerkt. 

In fase 4 gaan we eerst op zoek naar ideeën. We kijken ook om ons heen, welke oplossingen worden er elders ingezet en zijn die interessant voor onze context? In deze ‘divergente’ fase laten we alle ideeën nog intact.

Vervolgens als de idee-oogst is binnengehaald, gaan we kijken welke ideeën elkaar kunnen versterken en staan we stil bij vragen als:

  • Welke ideeën passen goed in de uitdaging die centraal staat?
  • Welke ideeën kennen al draagvlak  en eigenaarschap?
  • Welke ideeën kunnen uitgewerkt worden tot implementeerbare ideeën? En wie en wat is daarvoor nodig?

In deze fase heb je niet alleen denkers maar ook doeners, ondernemende mensen, nodig. Mensen die lef hebben en hun nek durven uitsteken voor iets nieuws. Wellicht tref je nu al mensen die iets willen doen. Mensen die enthousiast worden van het opzetten van een pilot-project in de navolgende fase. Geef die mensen zeker de ruimte. Denk met hen mee na over hoe ze van een tof idee een concreet concept kunnen maken. Misschien hebben ze daar ook hulp van de stedelijke organisatie bij nodig (denk aan vergunningen, kennis, regelluwe zones etc).

Om tot oplossingen te komen, gebruiken we dus de innovatiekracht van ons netwerk in ontwikkeling. We organiseren diverse co-creatie interventies. Denk aan ideeworkshops, prijsvragen, wedstrijden, en design sprints (een vijfdaags innovatietraject waarin je van uitdaging richting concrete ideeën en prototypes werkt die tijdens de laatste sprintdag aan groter publiek ter reflectie worden getoond). In deze fase loont het ook om breed te gaan screenen wat er al elders aan innovaties is ingezet. Deze realisaties worden ter inspiratie en verdieping aan relevante doelgroepen voorgelegd.

asset_2_2_300x.png (copy1)

         Antwerpen haalde de Europese doelstelling: een daling van -21,4% CO2 in 2018 tegenover 2005 in plaats van de vooropgestelde -20%.

Klimaatplan 2030 en de bedrijven onder het Emissiehandelssysteem

Als we een stand van zaken geven van de uitstoot op het Antwerpse grondgebied zullen bedrijven die onder het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) vallen ontbreken. Dit ETS-systeem legt, voor de bedrijven die eronder vallen, op EU-niveau een jaarlijks dalend emissieplafond vast met emissierechten die geveild worden en onderling verhandeld. Emissies van bedrijven die onder ETS vallen, worden niet meegenomen in de  burgemeestersconvenanten en zijn doelstellingen en komen daardoor dus ook niet aan bod in dit klimaatplan. Het stijgen of dalen van deze emissies op Antwerps grondgebied wijzigt ook niets aan de stapsgewijze afbouw van deze emissies op Europees niveau die hoe dan ook vastligt. Het kan juist goed zijn dat nieuwe investeringen binnen de ETS-industrie in de Antwerpse haven plaatsvinden in plaats van elders. Immers, hier in Antwerpen beschikken we over meer mogelijkheden om via synergiën  de CO2-voetafdruk van de industriële productie systematisch verder te verkleinen. Bijvoorbeeld: door energie- en afval-grondstofcascades op te zetten of via infrastructuur voor CO2-afvang,-transport en -recyclage. De kansen die hier liggen om energie-efficiënter te produceren dan elders, vergroten de toegevoegde waarde die binnen de Europees vastgelegde milieugebruiksruimte kan worden voortgebracht. 

Al de overige veroorzakers van broeikasgasemissies zitten vervat in de niet-ETS sector. Deze sector omvat onder andere huishoudens, de dienstensector, transport en het deel van de industrie dat niet onder de ETS-regelgeving valt. De uitstoot van de niet-ETS-sector wordt wel meegenomen in de burgemeestersconvenanten en dus ook in dit Klimaatplan 2030.

Het uitsluiten van de ETS-industrie in dit Klimaatplan wil echter niet zeggen dat de Antwerpse haven, waar het gros van de ETS-industrie op het Antwerpse grondgebied gevestigd is, geen enorme troeven biedt voor het Antwerpse klimaatbeleid ten aanzien van de niet-ETS sectoren. De Antwerpse haven is namelijk een belangrijke partner van de stad die we actief willen betrekken in een samenwerking om een gedegen en ambitieus klimaatbeleid uit te voeren. Indien slim aangewend, biedt precies die havengemeenschap, als knooppunt van verkeers-, energie-, materialen-, kennis- en datastromen, enorme troeven voor het Antwerps klimaatbeleid. Tot deze potentiële troeven behoren onder andere: het hergebruik van de huidige restwarmte, het opwekken van wind- en zonne-energie, de mogelijkheden voor CO2-afvang, -transport en –recyclage die ook kansen creëert voor niet-ETS activiteiten3, de modal shift rond vervoer, een hub voor duurzaam geproduceerde brandstoffen, de productie van hoogwaardige en recycleerbare kunststoffen en circulariteit.

2.1.1 Rapportering van de CO2-uitstoot in cijfers

Antwerpse CO2-uitstoot sneller gedaald dan gepland

Ter herinnering: de doelstelling van het eerste Burgemeestersconvenant is 20% minder CO2-uitstoten (dan in 2005) tegen 2020. De meest recente cijfers van 2018 tonen in vergelijking met 2005 een daling van -21,4%, of 2.799 kTon CO2-equivalenten4. Alle sectoren tekenen reducties op, behalve de transportsector en meer specifiek het wegverkeer. Bij huishoudens zien we een reductie van 37%, de niet-ETS industrie doet nog beter met bijna een halvering (43,6%) van haar uitstoot.

De stedelijke diensten (inclusief vloot) verminderden hun CO2-uitstoot met wel 38% ten opzichte van 2005. Dit laatste betekent dat zij al dichtbij de doelstelling van -50% tegen 2020 staan. Voor meer details verwijzen we u graag door naar het rapport van de emissie-inventaris

figuur_1.jpg

Figuur 1: CO2-uitstoot in de verschillende sectoren

figuur_2.jpg

Figuur 2: CO2-uitstoot in de verschillende stedelijke diensten

Op schema voor de productie van hernieuwbare energie

De stad Antwerpen wilde in 20205 13% van de totale elektriciteitsvraag  uit hernieuwbare energie produceren op het stedelijk grondgebied. In 2018 werd er lokaal 19,6% elektriciteit opgewekt (458 GWh), waarvan 325 GWh of 14,0 % in de vorm van hernieuwbare elektriciteit. Dat betekent dat de stad een inhaalbeweging heeft gedaan en in 2018 deze doelstelling behaald heeft.

Energieverbruik

Tegen 2020 wilde de stad 20% minder energie verbruiken. In 2018 bereikte Antwerpen een reductie van 6,8% door besparingen bij huishoudens (-28%), de industrie (-17%) en de stedelijke diensten (-17%). In andere sectoren zoals handel en diensten (+4%), transport (+13%), en energieproductie (+8%) neemt de vraag nog toe.

De stad beperkt de CO2-uitstoot door het energieverbruik van wonen, werken, verkeer, tertiaire sector en niet-ETS-industrie te verminderen en de energie te verduurzamen. In de volgende hoofdstukken leest u voor de specifieke sectoren in meer detail waarover dat dan gaat.

figuur_3-01.jpg

2.1.2 Rapportering van adaptatiemaatregelen om de effecten van klimaatverandering te beperken

Tegen 2030 willen we Antwerpen op de kaart zetten als meest leefbare stad van het land. Verder willen we de doelstelling nastreven om tegen  2050  klimaatrobuust te zijn. Dit betekent dat de stad voldoende bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering.

In 2014 tekende de stad voor het eerst de ‘Covenant of Mayors Adapt’, het Burgemeestersconvenant voor klimaatdaptatie. De eerste rapportering over de stand van zaken van het Antwerps adaptatiebeleid gebeurde in 2015, bij de actualisering van het Klimaatplan 2020. De rapportering gebeurt op basis van een evaluatie waar de stad zich bevindt t.a.v. een  ‘adaptatie-cyclus’ van beleidsstappen, zie onderstaande figuur. In 2015 lag de klemtoon op stappen 2 en 3, risicoanalyses en het identificeren van maatregelen en een eerste implementatie in pilootprojecten. Vandaag zitten we in stappen 4 en 5: het implementeren van adaptatiemaatregelen in alle generieke plannen (Strategisch Ruimteplan Antwerpen, Waterplan, Groenplan,…) en het opschalen van geleerde lessen uit de pilootprojecten in ontwerpprincipes (‘mainstreaming’).

image-1.jpg

Studies zorgden voor onderbouwde beleidsplannen

Sinds 2014 liet de stad heel wat studies uitvoeren door gespecialiseerde kennisinstellingen en onderzoeksbureaus. Er werd gekozen om jaarlijks thematisch onderzoek te doen over de belangrijkste klimaatuitdagingen:

  • hittestress in de stad
  • droogteproblematiek 
  • lokale neerslag-klimaat en de impact op wateroverlast in de stad
  • overstromingen vanuit lokale waterlopen
  • overstromingen vanuit de Schelde door zeespiegelstijging en stormopzet (uit Sigmaplan)

De studies brengen niet alleen de impact (vb. overstromingen, hittestress…) in kaart. Ze kijken ook waar en in welke mate de stad kwetsbaar is voor deze fysieke impact op infrastructureel, sociaal, ecologisch of economisch vlak. De studies geven ook aan welke maatregelen er kunnen worden genomen om de impact te milderen op generiek niveau. Deze inzichten/aanbevelingen werden verankerd in beleidsdocumenten als het Waterplan, Groenplan en de inspiratienota Strategisch Ruimteplan Antwerpen of verfijnd in bestaande instrumenten zoals de bouwcode. Ook op locatie-specifiek niveau werden er beleidsaanbevelingen gedaan die meegenomen werden in concrete stadsontwikkelingsprojecten en adviezen.

Pilootprojecten zorgen voor een klimaataanpak op maat van Antwerpen

De stad heeft echter de keuze gemaakt om niet te wachten met een volledige klimaatanalyse om dan pas op het terrein aan de slag te gaan. Uit de studies kwamen al een aantal kwetsbare locaties aan het licht (vb. Hoekakker, Antwerpen Noord, Brederodewijk…). Ook waren er een aantal strategische stadsontwikkelingsprojecten opgestart waarmee grote klimaatwinsten geboekt konden worden (vb. Zuiderdokken, Groenplaats, Slachthuissite,…). In deze ‘pilootprojecten’ werd er volop geëxperimenteerd met ambities, technische innovaties en werd ervaring opgedaan in  stedenbouwkundige, juridische en financiële ontwikkelingsstrategieën voor het adaptatiebeleid. Deze kennis maakt het mee mogelijk om de stedelijke ambities scherp te stellen en om ontwerpprincipes mee te nemen en op te schalen in generieke beleidsplannen en  projecten in de stad. Daarom is de ‘adaptatie-cyclus’ van de stad niet een eenmalige cyclus, maar een herhalend proces van bijstellen van kennis en beleid. 

Op basis van al de opgedane kennis en de verschillende ervaringen en leerlessen, willen we nu samen met de stadsgemeenschap nog verder gaan om zo Antwerpen tegen 2030 op  de kaart te zetten als meest leefbare stad van Vlaanderen.

2.2 Antwerpen op weg naar klimaatneutraliteit

In de volgende vier hoofdstukken geven we aan hoe Antwerpen door energiebesparing in woningen, een andere manier van verplaatsen, efficiënter energiegebruik in diensten en industrie en de inzet van andere energiebronnen de broeikasgasuitstoot tegen 2030 minstens wil halveren. Dit om de stad op koers te zetten naar klimaatneutraliteit tegen 2050.

fig_04_reductiepad.png

De onderbouwingsnota in bijlage 2 geeft aan welke reducties de voorgestelde maatregelen binnen elk van de vier genoemde domeinen opleveren. Deze onderbouwingsnota laat ook zien hoe de verschillende maatregelen zich verhouden ten opzichte van het Vlaamse beleid en de Vlaamse doelstellingen en omvat ook een sensitiviteitsanalyse waarin onderzocht wordt hoe gevoelig het plan is aan wijzigende omstandigheden. 

De doelstellingen en indicatoren in de onderbouwingsnota vloeien voort uit toekomstscenario’s die in de voorbereiding van dit klimaatplan werden uitgewerkt, gebaseerd op veronderstellingen voor bepaalde trends, zoals bijvoorbeeld de evolutie van de renovatiegraad, van de verkeerstoename, of de doorbraak van bepaalde technologieën en de mate waarin die door acties en maatregelen uit het Klimaatplan 2030 zullen worden beïnvloed. Niet alle trends zijn perfect voorspelbaar. Sommige gehanteerde veronderstellingen zullen in de loop der jaren verkeerd blijken te zijn. In het ene geval zal dit leiden tot een slechter dan verhoopt resultaat, in het andere tot een beter. Een tegenvaller in één domein, bijvoorbeeld minder warmtepompen dan ingeschat, kan gecompenseerd worden door een meevaller elders, bijvoorbeeld meer warmtenetaansluitingen dan nu voorzien. Het Antwerpse Klimaatplan 2030 is in die zin ambitieus, maar ook robuust omdat het globale einddoel haalbaar is zonder afhankelijk te zijn van één individuele doelstelling. 

De weergegeven cijfers en indicatoren zijn daarom ook niet te beschouwen als absolute doelwaarden, wel als richtinggevend en steeds te bekijken als relatief in het geheel. Om alle indicatoren goed te kunnen opvolgen zal de stad Antwerpen nog werk maken van de ontwikkeling van een ‘dashboard’. Hierdoor zal de stad in staat zijn om het klimaatbeleid goed te monitoren, tijdig bij te sturen en actie te ondernemen indien nodig.

Meer details over alle doelstellingen zijn terug te vinden in de onderbouwingsnota in bijlage 2.

Volgende figuur geeft de te realiseren CO2-reducties per domein weer en het relatief aandeel daarvan in het halen van de globale reductie die tegen 2030 nodig is.

fig_06_reductie_per_hoofdstuk.jpg
fig_05_01.jpg

Figuur 4: CO2-reductie per hoofdstuk (geconsolideerd)

fig_05_02.jpg

Figuur 5: Bijdrage per hoofdstuk aan de globale CO2-reductie (geconsolideerd)

Verder uitgesplitst naar type maatregelen per hoofdstuk levert dit het volgend beeld op:

Figuur 6: CO2-reductie per hoofdstuk

fig_07_bijdrage_per_hoofdstuk.jpg

Figuur 7: Bijdrage per hoofdstuk aan de globale CO2-reductie 

Dit overzicht toont duidelijk het belang aan van de renovatie van gebouwen. Het energiezuiniger maken van woningen en gebouwen in de dienstensector (zoals winkels, kantoren en ziekenhuizen) levert meer dan één derde van de nodige CO2-reducties op. Het verduurzamen van de energievoorziening (door benutting van restwarmte via warmtenetten, warmtepompen, de uitbouw van zon- en windenergie en de inzet van alternatieve brandstoffen) zorgt voor zo’n 60% van de noodzakelijke broeikasgasreducties. Het belang van de modal shift naar andere vervoerswijzen en de verbetering van de energie-efficiëntie van de industrie die niet onder het emissiehandelssysteem valt, is eerder beperkt. 

1 De belangrijkste broeikasgassen zijn CO2, methaan (CH4), lachgas en waterdamp. We hebben het in dit plan echter vaak over CO2-uitstoot omdat deze de overgrote meerderheid uitmaken van de broeikasgassen op het Antwerpse grondgebied.

2 De Europese Green Deal wil Europa tegen 2050 klimaatneutraal maken. Het is het programma van de Europese Commissie Von der Leyen.

3 De aanwezigheid van de petrochemische cluster in de haven zorgt voor belangrijke emissies van CO2. Door de schaal en verschepingsmogelijkheden is het een zeer geschikte locatie om klimaatvriendelijke technologieën te onplooien voor afvang en recyclage van CO2 in nieuwe feedstock of afvoer en berging in verder afgelegen lege gasvelden in de Noordzee.

4 CO2 is het referentiegas, waartegen het equivalent van andere broeikasgassen wordt gemeten.

5 Klimaatplan 2020 Stad Antwerpen

Digitale publicaties

Blader hier door onze bibliotheek van digitale magazines, brochures, gidsen en andere publicaties.
Volledig scherm